Periode

1900-1945

In de eerste helft van de 20ste eeuw nam het aantal migranten in Nederland sterk toe ten opzichte van de eeuw ervoor. Het aantal vluchtelingen steeg explosief door de Eerste Wereldoorlog en door naoorlogse politieke veranderingen in Europa. Nederland bleef tijdens de oorlog neutraal, maar ving wel honderdduizenden burgers en tienduizenden militairen op. De meesten van hen vertrokken uiteindelijk weer, maar vluchtelingen voor de Russische Revolutie en daarna het Naziregime in Duitsland namen hun plaats in. Naast vluchtelingen kwamen ook veel arbeidsmigranten naar Nederland. Duitsland was totaal berooid na de Eerste Wereldoorlog en de bevolking had het zwaar in die periode. De situatie in Nederland stak hier gunstig bij af, vandaar dat veel Duitsers hier naartoe trokken. De landbouwsector was gemoderniseerd en had geen trekarbeiders meer nodig. Wel was er veel vraag naar arbeidskrachten in fabrieken, mijnen en in particuliere huishoudens.

Arbeidsmigranten uit Duitsland

Al vanaf de zeventiende eeuw trokken jonge, ongetrouwde Duitsers vaak naar het buitenland om werkervaring op te doen. Na hun leertijd keerden velen weer terug naar Duitsland, doorgaans naar de regio's van herkomst: Nedersaksen en Westfalen. De Duitse jongens gingen in Nederlandse steden in de leer bij bakkers, kleermakers en koopmannen. Vaak waren deze leermeesters trouwens ook Duits. Ook vrouwen kwamen tijdelijk naar Hollandse steden voor een leertijd. Duitse meisjes vonden vaak een betrekking als dienstbode.

Van
Naar
Chinezen in hun logies

Zeelui uit China

In het begin van de 20ste eeuw kwam een kleine groep Chinezen naar Nederland. Het waren vooral zeemannen die in Rotterdam en Amsterdam aan wal gingen. Daar wachtten ze tot zij weer konden aanmonsteren op een schip. Zo ontstonden Chinese wijken, kleine Chinatowns, waar het verloop van de Chinese bewoners wel groot was. Een klein deel vestigde zich permanent, zoals pensionhouders, winkeliers en kappers. Een deel van de Chinese migranten kwam van Engelse scheepvaartmaatschappijen. Anderen werkten op de handelsschepen die tussen Nederland en Nederlands-Indië voeren. De meerderheid kwam uit de provincies Guangdong en Fuijan, in het zuidoosten van China.

Periode
Van
Naar
Studenten uit Suriname

Studenten uit Suriname

Het onderwijsstelsel in Suriname was lange tijd beperkt. Ook in de 20ste eeuw konden Surinamers er bijna geen beroepsopleiding volgen, laat staan een universitaire studie. Voor kinderen van witte Nederlanders was het gebruikelijk om voor een studie naar Nederland te gaan. Toen Surinaamse joden en mensen van kleur betere posities in de samenleving begonnen in te nemen, kregen ook hun nakomelingen de kans om zich in het vaderland overzee verder te bekwamen. Vanaf ongeveer 1950 kwamen groepjes Afro-Surinamers (Creolen) naar Nederland om een opleiding te volgen. Nog iets later, in de jaren zestig, kwamen Javaanse en Hindostaanse inwoners over. Omdat er in Suriname weinig werk was voor hoogopgeleiden, vestigden veel Surinamers zich na hun studie in Nederland.

Motief
Van
Naar
Familie Rutkowski Brunssum, Fotocollectie DSM

Mijnwerkers uit Polen (1920-1940)

Ook na 1920 was het grootste deel van de Polen dat naar Limburg trok afkomstig uit Duitsland. In het Verdrag van Versailles was namelijk opgenomen dat de uit Duitsland afkomstige Polen verplicht moesten kiezen voor de Poolse of Duitse nationaliteit. Wanneer ze kozen voor de Poolse nationaliteit moesten ze voor 1 januari 1923 Duitsland verlaten. Velen van hen kozen ervoor om niet terug te keren naar Polen, maar om naar Frankrijk, België en Nederland te trekken. De economische situatie in Polen was nog steeds erg slecht en in de mijnen in onder andere Limburg was nog werk genoeg. De arbeidstekorten in Limburg waren zelfs zo hoog dat er vanuit de staatsmijnen verschillende wervingsacties werden gehouden in de periode 1926-1931. Met speciale treinen werden Poolse mijnwerkers vanuit de provincies Posen en Silezië naar Limburg vervoerd. Daar werd hen voor een jaar werk (vaak ondergronds als sleper of houwer), huisvesting en sociale voorzieningen gegarandeerd. Het grootste deel van hen kwam te werken in de Zuid-Limburgse plaatsen Brunssum, Hoensbroek en Geleen. Rond 1930 was het aantal Polen in Limburg toegenomen tot zo’n 6000. Toen in 1931 de economische wereldcrisis ook in de Limburgse mijnen voelbaar werd, waren het vooral de buitenlandse mijnwerkers die hier de dupe van waren. In vijf jaar tijd halveerde het aantal Poolse mijnwerkers. Na hun ontslag ontvingen zij, wanneer ze lid waren van een vakbond, nog enkele weken salaris. Vervolgens werden ze naar het station in Aken gebracht om de trein naar Polen of een andere bestemming te nemen. Een klein deel van de ontslagen mijnwerkers ging naar Scheveningen om daar een opleiding tot zeevisser te volgen. Dit was mogelijk vanwege een samenwerking tussen de Poolse en Nederlandse overheden waarbij Nederlandse vissersboten werden gebruikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden veel Polen het zwaar. Zij werden door de Duitse bezetter gezien als een minderwaardig volk. Velen van hen trokken aan het begin van de oorlog dan ook naar Frankrijk om zich daar aan te sluiten bij het Poolse leger.

Periode
Van
Naar

Belgische vluchtelingen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog

Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) wilde het Duitse leger over Belgisch grondgebied naar Frankrijk. De Belgische regering hield echter vast aan haar neutraliteit en weigerde het verzoek om Duitse troepen vrije doortocht te geven. Het Duitse leger viel vervolgens België binnen en daarop vertrokken een miljoen Belgen, burgers maar ook soldaten, halsoverkop naar Nederland. Nog eens 500.000 mensen vluchtten naar Engeland of Frankrijk. Toen het oorlogsgeweld zich na oktober 1914 naar Frankrijk verplaatste keerden de meeste vluchtelingen terug naar huis. Zo'n 135.000 Belgen bleven echter tot het einde van de oorlog in Nederland wonen. Zij keerden pas na 1918 naar huis terug.

Massale vlucht

De vluchtelingen staken de Nederlandse grens over waar ze maar konden. ‘Met treinen, met alles dat wielen had, zelfs te voet kwamen de vluchtelingen de grens over. Murw geslagen bleven zij hangen in de grensprovincies, één miljoen mensen.’  Nederland was niet voorbereid op zo'n massale opvang van vluchtelingen. Veel Belgen waren halsoverkop vertrokken en kwamen dus berooid bij de Nederlandse grens aan. Nederland liet ze toch toe omdat het medeleven onder de Nederlandse burgers groot was. Koningin Wilhelmina zei in haar troonrede van 1914: 'Diep begaan met het lot van alle volken, die in den krijg zijn meegesleept, draagt Nederland de buitengewone lasten, die het wordt opgelegd, gewillig en ontvangt met open armen alle ongelukkigen, die binnen zijn grenzen een toevlucht zoeken.'

Neutraal Nederland

Als neutrale natie moest Nederland zich houden aan de verdragen van de tweede Vredesconferentie van Den Haag van 18 oktober 1907. In deze verdragen was vastgelegd dat neutrale landen troepen van oorlogvoerende legers moesten opsluiten en ontwapenen die zich op hun grondgebied bevonden. Om te ontkomen aan Duitse krijgsgevangenschap vluchtten na de val van Antwerpen, op 10 oktober 1914, ongeveer 35.000 Belgische soldaten naar Nederland. Zij werden ontwapend en ondergebracht in zogenaamde interneringskampen.  Een aalmoezenier van het Belgische leger omschreef de situatie zo: 'ingesloten, streng bewaakt, zaten onze jongens daar .. opgesloten als misdadigers achter hoge muren en prikkeldraadversperring'. Ook Engelse, Duitse en Franse soldaten verbleven tijdens de Eerste Wereldoorlog op Nederlands grondgebied, allen ondergebracht in kampen.

Noodopvang

De grensstreken in Brabant en Limburg raakten overbevolkt door de plotselinge invasie van één miljoen Belgische vluchtelingen. Het was een chaotische toestand. Roosendaal (16.700 inwoners) ving 50.000 vluchtelingen op. Bergen op zoom (15.500 inwoners) kreeg de zorg over 50.000 ontheemde Belgen. Loodsen, verenigingsgebouwen, gymzalen, kassen en schoolgebouwen dienden als noodopvang. De noodonderkomens waren niet geschikt om lange tijd in te wonen.  Toen de Duitse bezetter beloofde dat de Belgen veilig waren in hun vaderland keerden de meesten terug. Ongeveer 100.000 vluchtelingen besloten echter in Nederland te blijven. Zij hadden een eigen huis gevonden of huurden een kamer in een hotel of bij Nederlanders thuis. Armere Belgen konden terecht in speciaal gebouwde barakkenkampen in Uden, Ede en Nunspeet. In Gouda huurde de Nederlandse staat een tuinbouwkassencomplex voor de opvang. Vanaf 1915 verbleven 20.000 Belgen in deze vier kampen. 

Internering van soldaten

De 35.000 Belgische militairen die in 1914 naar Nederland vluchtten werden volgens de regels van het oorlogsrecht ontwapend en opgesloten in kazernes. Zij zouden daar tot het einde van de oorlog blijven. Deze internering (algemeen)van soldaten stelde de Nederlandse overheid voor een opvangprobleem. De kazernes in de grensstreek hadden geen plaats voor de vele militairen. Daarom besloot de Nederlandse regering een aantal vaste interneringskampen in te richten. De Belgische militairen werden verdeeld over locaties in Gaasterland, Zeist, Harderwijk en Oldebroek. Gezinsleden van de militairen mochten ook in de kampen wonen. Ook andere buitenlandse militairen kwamen in Nederland terecht. Een kleine groep Duitse soldaten werd naar een depot in Bergen aan zee gebracht. Een aantal Britten zat de oorlogstijd uit in kazernes in Groningen en Leeuwarden.

Kleding en voedsel

In het begin was in Nederland de verontwaardiging over de Duitse agressie in België groot. Spontaan stelden mensen geld, kleding, levensmiddelen en zelfs hun huizen ter beschikking aan de Belgische vluchtelingen. Medeleven leidde ook tot vele particuliere initiatieven om de vluchtelingen te helpen. In heel Nederland werden steuncomités opgericht die geld en goederen inzamelden. Op 7 augustus 1914 werd op het Belgisch consulaat in Amsterdam het ‘Nederlands comité tot steun aan Belgische en andere vluchtelingen’ opgericht. Dit comité coördineerde alle verschillende lokale initiatieven. Al snel werden de enorme aantallen vluchtelingen uit de grensprovincies verspreid over heel Nederland en namen provinciale steun comités de zorg over.

Terugkeer

De Belgische regering in ballingschap wilde voorkomen dat Belgische vluchtelingen na de oorlog in het buitenland zouden blijven. Tijdens de oorlog reisden ministers, parlementariërs en priesters door Nederland, Frankrijk en Engeland om de vaderlandsliefde bij hun Belgische onderdanen te promoten. De Belgische regering richtte, met het oog op de terugkeer, ook Belgische scholen op in de vluchtelingenkampen. Zo bleven kinderen verbonden met België. In 1918 kregen ongeveer 13.000 Belgische kinderen les in meer dan zeventig Belgische scholen. Het grootste deel van de Belgische jeugd ging echter gewoon naar Nederlandse scholen.  Na het einde van de Eerste Wereldoorlog keerden bijna alle vluchtelingen weer terug naar huis. Slechts een enkeling bleef voorgoed in Nederland.

Periode
Van
Naar

Mijnwerkers uit Polen (1910-1920)

Tot 1910 trokken enkele honderden Polen naar Limburg om in de mijnen aan de slag te gaan. Het grootste deel hiervan was woonde en werkte daarvoor al in Duitsland. Redenen om naar Nederland te trekken waren zowel politiek als economisch. Zo vluchtte een deel van hen vanuit Pruisen vanwege de daar aanwezige anti-Poolse sentimenten. Daarnaast trokken er veel contractarbeiders, die voorheen in mijnen in het Ruhrgebied werkten, naar Limburg. Zij konden het werk doen dat veel Nederlanders niet wilden of konden doen. Er was namelijk een groot tekort aan geschoold mijnpersoneel onder de Nederlanders. Ook waren veel Nederlanders niet te spreken over de gebrekkige sociale voorzieningen die geboden werden. In de periode 1914-1918 trokken veel in Duitsland woonachtige Polen naar Limburg om zo de Duitse dienstplicht te ontwijken. Zij traden illegaal over de grens in de hoop in de mijnen aan het werk te kunnen. In 1920 waren er zo’n 1000 Polen werkzaam in de Limburgse mijnen. Dit zijn echter alleen de Polen die zich onderdeel van de pas opgerichte onafhankelijke Poolse staat beschouwden. Veel uit Duitsland afkomstige Polen zitten dus niet bij dit cijfer in.

Periode
Van
Naar

Belgische soldaten in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL)

Na 1800 werd Indië officieel een Nederlandse kolonie. De naam veranderde toen in Nederlands-Indië. De V.O.C. werd opgeheven en haar bezittingen werden overgedragen aan de Nederlandse staat. In de plaats van het V.O.C.-leger kwam er een Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Zeelui die in dienst waren geweest van de VOC, kwamen nu in dienst van de Nederlandse staat. Het bleef overigens veel moeite kosten om voldoende personeel te vinden. Het KNIL richtte zich actief op werving dichtbij, namelijk in België en Duitsland, maar ook in andere landen zoals Zwitserland en zelfs in Ghana werden soldaten voor het Indische leger geworven. Bekend zijn ook de Molukkers die voor het KNIL werkzaam waren.

Onder de Nederlandse bevolking was in de 19e eeuw weinig animo om naar de kolonie te vertrekken, omdat de sterftecijfers aan boord en in Indië hoog waren. De Nederlandse staat zocht daarom, net als voorheen, haar werknemers in het buitenland. Vanuit het koloniale depot in Harderwijk werden de manschappen naar Nederlands-Indië uitgezonden. In de tijd van de V.O.C. meldden buitenlandse vrijwilligers zich spontaan maar voor het nieuwe koloniale leger was actieve werving nodig. Men richtte zich bij de werving vooral op landen als België, Duitsland en Zwitserland. Met de koloniale oorlogen in de tweede helft van de 19e eeuw nam de behoefte aan buitenlandse soldaten alleen maar toe.

Van
Naar

Duits-Joodse vluchtelingen Nazi-regime

Toen Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht kwam, probeerden veel joden naar het buitenland te vluchten. Hoeveel joodse vluchtelingen tussen 1933 en 1940 naar Nederland zijn gekomen is niet bekend. Schattingen lopen uiteen van 35.000 tot maximaal 50.000 vluchtelingen. Daarvan keerde een deel terug of emigreerde naar andere landen. De meeste joodse vluchtelingen kwamen uit Duitsland. Het overgrote deel had de Duitse nationaliteit, de rest had de Poolse nationaliteit of was statenloos. Een klein deel van de joodse vluchtelingen kwam uit Oostenrijk.

Gesloten grenzen

Frankrijk, België, Zwitserland en Nederland waren bang om overspoeld te raken door vluchtelingen uit Duitsland, maar ook om het steeds machtiger wordende buurland voor het hoofd te stoten. Deze landen probeerden tevergeefs om internationale afspraken te maken zodat ook andere landen zich garant zouden stellen voor de opvang van vluchtelingen. Het gevolg was dat de meeste buurlanden van Nazi-Duitsland het toelatingsbeleid steeds strenger maakten om te voorkomen dat joodse vluchtelingen hun kant opkwamen.

In maart 1933 konden vluchtelingen nog vrij gemakkelijk Nederland binnenkomen. In mei 1934 werd het beleid al strenger. Duitse joden werden alleen nog tijdelijk in Nederland toegelaten. Poolse joden die al in Nederland waren, moesten zoveel mogelijk naar hun eigen land terugkeren. Nieuwe Poolse en stateloze vluchtelingen zouden niet meer toegelaten worden, tenzij sprake was van dreigend levensgevaar. In mei 1938 werd voor Duitse joden niet langer een uitzondering gemaakt. Nederland nam geen vluchtelingen meer op. Voortaan zouden alle vluchtelingen bij de grens tegengehouden worden. Zodra de politie in de gaten kreeg dat een immigrant uit Duitsland joods was, werd deze 'illegaal' verklaard en waar mogelijk teruggestuurd. Deze maatregel leidde tot veel protest in de pers en in de Tweede Kamer. In de praktijk werd de maatregel niet zo streng toegepast. Er bleven nieuwe vluchtelingen binnenkomen en eenmaal binnen bleek het niet zo eenvoudig hen weer naar Duitsland terug te sturen. Dat gebeurde dan ook maar af en toe.

Hitler aan de macht

In maart 1933 werd de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) van Adolf Hitler de grootse partij bij de verkiezingen in Duitsland. Vrijwel onmiddellijk leidde dit tot systematische discriminatie en uitsluiting van joods Duitsers. Deze werden in een aantal stappen van hun burgerrechten beroofd. Door deze acties en de boycot van joodse bedrijven verlieten honderdduizenden joden het land. Een van de vluchtelingen was Otto Frank, de vader van Anne Frank. Hij kwam in de zomer van 1933 naar Nederland. Zijn vrouw en dochters kwamen enkele maanden later, Anne als laatste in januari 1934.

Een deel van de vluchtelingen keerde terug toen de situatie weer rustiger leek. In de jaren daarna bleven joden Duitsland ontvluchten, maar de aantallen waren minder groot. Dat veranderde in 1938, vooral na de ‘Kristallnacht’ van 9 op 10 november. In heel Duitsland werden joodse winkels, synagogen en huizen door de nazi’s geplunderd en in brand gestoken. Daarbij werden bijna honderd joden vermoord. Dat leidde tot een massale vlucht van joden naar het buitenland.

Opvang van joodse vluchtelingen

De Nederlandse joodse gemeenschap richtte zelf organisaties op om vluchtelingen op te vangen. Veel vluchtelingen kwamen in Amsterdam terecht, waar verreweg de meeste joodse Nederlanders woonden. Daar werd in 1933 het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen opgericht. Vertegenwoordigers van dit comité overlegden met de Nederlandse overheid over het toelatingsbeleid voor vluchtelingen. Daarnaast werd voor de praktische opvang van de vluchtelingen het Comité voor joodse vluchtelingen opgericht. Ook in andere plaatsen bestonden comités voor joodse vluchtelingen. Vanaf 1934 was het voor vluchtelingen verboden om een beroep uit te oefenen. Daardoor waren veel vluchtelingen aangewezen op hulp van de comités. De kosten van die opvang werd betaald door de joodse gemeenschap zelf. Een aantal jonge joodse vluchtelingen kwam in een joods werkdorp in de Wieringermeer terecht. Zij kregen er een vakopleiding met het doel om daarna naar Palestina of een ander land te emigreren.

Een deel van de vluchtelingen werd opgevangen in kampen, zoals het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork. Dit barakkenkamp was gebouwd met geld van de joodse gemeenschap. In het najaar van 1939 arriveerden de eerste bewoners. Het aantal vluchtelingen in Westerbork groeide uiteindelijk tot ongeveer 1100 in mei 1940. In de eerste jaren van de oorlog werden de joodse kampbewoners met rust gelaten. Vanaf 1942 werd het kamp door de Duitsers als doorgangskamp gebruikt. Een groot deel van de Nederlandse joden en ook van de joodse vluchtelingen is in de oorlog via Westerbork op transport gesteld en vermoord in Duitse vernietigingskampen. Het is niet bekend hoeveel van de joodse vluchtelingen in Nederland de oorlog overleefden. Na de oorlog werd kamp Westerbork, omgedoopt in 'Schattenberg', eerst gebruikt om Indische Nederlanders op te vangen. In 1951 maakten deze plaats voor een groep Molukkers die er tot in de jaren '60 zouden blijven.

Periode
Van
Naar