Mijnwerkers uit Italië
In de Nederlandse mijnen werkten vanaf het begin van de 20ste eeuw veel buitenlanders, onder wie een klein aantal Italianen. Zij waren afkomstig uit het noorden van Italië en hadden voor hun komst vaak in het Duitse Ruhrgebied gewerkt of in de Belgische en Franse mijnen. Het kleine aantal Italiaanse mijnwerkers steeg in de jaren '20, maar nam weer af tijdens de economische crisis in de jaren '30. Na de Tweede Wereldoorlog trok de economie weer aan. De Nederlandse regering sloot in 1949 een wervingscontract met Italië, bedoeld om arbeiders voor de mijnen in Limburg te werven. Eind 1957 stopte de werving van Italianen voor de mijnen omdat het aanbod van Nederlandse arbeidskrachten groter werd.
1900-1930
In de eerste twintig jaar van de twintigste eeuw emigreerde een groot aantal Italianen naar Noordwest-Europa. Economische motieven speelden hierbij een belangrijke rol. Veel arme boeren uit Noord-Italië verdienden te weinig om fatsoenlijk te kunnen leven en trokken daarom noordwaarts. In eerste instantie was het Ruhrgebied het reisdoel. Vanwege de Eerste Wereldoorlog, en daarop volgend, de economische crisis in Duitsland trokken veel Italianen echter weer weg uit het Ruhrgebied. Sommigen keerden terug naar Italië, maar een groot deel probeerde werk te zoeken in de mijnen in Noord-Frankrijk en België. Toen eind jaren ’20 ook daar de economische situatie verslechterde trokken veel Italianen naar Limburg, vooral naar Heerlen. Daar waren de mijnen moderner en was er nog genoeg werk tegen goede lonen. Aan het begin van de jaren ’20 waren er maar enkele tientallen Italianen in Limburg. Dit aantal groeide naar zo’n 250 in begin jaren ’30.
De mijnwerkers werden door hun werkgever vaak gedwongen om in kolonies te wonen. Daar woonden alle Italiaanse mijnwerkers bij elkaar tegen vaak hogere huurprijzen dan huizen buiten de kolonies. Daarnaast was er weinig contact met Italianen uit andere beroepsgroepen. De kleine groep terrazowerkers in Limburg was een vrij besloten groep en stond hoger op de sociale ladder dan de vaak ongeschoolde mijnwerkers.
Na de crisis
Vergeleken met andere buitenlandse mijnwerkers in Limburg (Polen, Slovenen, Duitsers) waren de Italianen relatief goed af na de economische crisis van de jaren ’30. Ongeveer de helft van de mijnwerkers verloor zijn baan in de mijnen, maar velen vonden nieuw werk als terrazowerker of in andere beroepsgroepen. Ook waren er, vergeleken met de andere buitenlandse mijnwerkers, veel huwelijken tussen Italiaanse mannen en Nederlandse vrouwen. Deze vrouwen kregen dan de Italiaanse nationaliteit, waardoor Italiaanse gemeenschap in Limburg, ondanks de economische crisis, groeide. Daarnaast werd in 1932 een Italiaanse school geopend in Heerlen. Deze werd voor het grootste deel vanuit het fascistische regime in Italië gefinancierd en stond dus ook in het teken van het Italiaanse nationalisme. Hoewel er veel kritiek op de school was stuurden velen hun kinderen er wel heen. Dit vanwege de financiële aantrekkelijkheid (de school was gratis) en de politieke druk. Ook ontstond er een afdeling van de Italiaanse fascistische partij in Limburg (de ‘Fasco’). Zij organiseerden in de jaren ’30 verschillende activiteiten zoals toneel- en dansavonden. Het lidmaatschap van deze afdeling kwam vaak tot stand door politieke druk vanuit Italië en de Italiaanse vice-consul in Nederland. Tijdens de oorlog zelf kwamen de Italianen ineens aan de kant van de Duitsers te staan. In sommige gevallen werden ze beter behandeld dan de Nederlanders. Zo kregen Italianen die hun kinderen naar de Italiaanse school stuurden extra voedselbonnen. Aan de andere kant betekende de oorlog ook dat veel Italiaanse mannen werden opgeroepen voor militaire dienst.
Mijnwerkers na de Tweede Wereldoorlog
Toen de mijnen na de oorlog weer werden geopend was er ook weer snel behoefte aan buitenlandse arbeiders. Vanaf 1949 werd er weer actief geworven in Noord-Italië. Veel van deze nieuwe mijnwerkers bleven maar een of twee jaar in Nederland en keerden daarna terug. Zij trokken veel op met de al bestaande groep Italianen. Dit was niet het geval met de groep Italianen die in de tweede helft van de jaren ’50 naar Zuid-Limburg kwam. Zij waren veelal afkomstig uit het midden en zuiden van Italië en van Sardinië. In de ogen van de groep vooroorlogse mijnwerkers waren zij onbeschoft en paste hun gedrag niet bij de Nederlandse maatschappelijke normen. Zij zagen hun zorgvuldig opgebouwde reputatie een deuk oplopen door het gedrag van de nieuwe groep Italianen. Er was dan ook weinig contact tussen de twee groepen. In de jaren ’50 en ’60 ontstonden er in Limburg verschillende Italiaanse verenigingen. Zo werden er in 1959 Italiaanse huizen opgezet in Sittard en Heerlen. Ook kwam er een Italiaanse zielzorger en een Italiaanse katholieke arbeidersorganisatie. Deze organisaties waren vooral gericht op de naoorlogse Italianen. De kloof tussen hun vooroorlogse landgenoten bleef bestaan.