Anton Maruša
Anton Maruša (Koprivnica 1899) was een Sloveense mijnwerker, caféhouder, activist en communist die zich in 1927 in Limburg vestigde. Voor die tijd verbleef hij in vijf Europese landen, waar hij overal deelnam aan acties en stakingen. In 1932 zou hij betrokken zijn geweest bij het vertrek van 22 Slovenen uit Zuid-Limburg, die naar Rusland emigreerden. Om die reden werd hij gearresteerd en heeft hij een dag gevangen gezeten. Zowel in 1936 als in 1939 werd hij met uitzetting bedreigd.
Tijdens de oorlog werkte hij twee jaar lang in de keuken van de Staatsmijn Emma. In februari 1943 zou hij met een aantal kameraden een illegale cel (verzetsgroepering) hebben opgericht en zich hebben aangesloten bij de Communistische Partij Nederland (CPN). Het doel was de CPN financieel te ondersteunen. In 1943 zou hij betrokken zijn geraakt bij acties tegen de Duitsers; mogelijk ging het hier om de april-mei staking in Heerlerheide. In de oorlog zou hij twee onderduikers hebben gehad, wan wie er één uit Rusland kwam en connecties met Tito onderhield.
In oktober 1944 richtte Anton Maruša in Heerlen de Sloveense Vriendschapsvereniging voor het Rode Kruis op. Deze vereniging werd op 1 maart 1945 verboden door de Nederlandse autoriteiten, omdat de vereniging onder de communistische invloed van Tito zou staan. Het verzamelde geld werd geblokkeerd. In april 1946 stond de overheid de vriendschapsvereniging weer toe, waarna de oprichters de club omdoopten tot Drustva Svobodna Jugoslavija (Vereniging Vrij Joegoslavië). Het bestuur van de Vereniging, waarvan Anton Maruša de voorzitter was, werd ook wel het Centraal Comité genoemd. De vereniging kende aparte afdelingen voor vrouwen en kinderen en stond in nauw contact met het Joegoslavisch gezantschap in Den Haag.
Op 21 september 1947 vertrok vanuit Heerlen een transport met ongeveer 200 Limburgse Slovenen naar Joegoslavië. Bij de organisatie speelde Anton Maruša opnieuw een prominente rol. Vanwege zijn nauwe contacten met de Joegoslavische ambassade in Den Haag was hij benoemd tot ‘gevolmachtigde leider voor de repatriëring’. In december 1946 zou hij om die reden ook op audiëntie zijn geweest bij Josip Broz Tito. Na zijn terugkeer uit Joegoslavië begon hij samen met andere propagandisten landgenoten voor repatriëring te werven. Door het plaatsen van advertenties, maar ook door huis-aan-huis-bezoeken. De druk die in die periode door communistische propagandisten als Anton Maruša op de in Limburg verblijvende Slovenen werd uitgeoefend, werd door hen als zeer onaangenaam ervaren.
Anton Maruša ging zelf ook mee met het transport van 1947 en vestigde zich met zijn gezin in het centrum van Celje (Slovenië). Zijn zoon, die ook Anton Maruša heette, werd secretaris van de Joegoslavische communistische vereniging, terwijl de oude Maruša ‘leider van alle cafés’, een soort horecamanager, werd. Hij moest daar echter mee stoppen omdat men vond dat zijn in Nederland opgedane kapitalistische horeca-ervaring niet aansloot bij de communistische manier van werken.
Anton Maruša leefde met zijn familie in het centrum van Celje tot hij een beroerte kreeg en niet meer kon schrijven of praten. Op 80-jarige leeftijd moest hij alles opnieuw leren. Hij stierf uiteindelijk in een bejaardenhuis.