Juan Heinsohn Huala
Juan Heinsohn Huala werd in 1958 in La Union, Chili geboren en is dichter, beeldend kunstenaar en organisator van culturele evenementen. Toen op 11 september 1973 militairen onder leiding van generaal Augusto Pinochet de macht grepen, veranderde het leven van tiener Juan voorgoed. Het dramatische verloop van de staatsgreep, waarbij de democratisch gekozen sociaaldemocratische president Salvador Allende door de militaire junta aan de kant werd gezet, werd door vele Nederlanders via de televisie gevolgd. Een groot aantal leden van de Communistische en de Socialistische Partij werd gearresteerd tijdens massale invallen in fabrieken en sloppenwijken. Velen werden direct geëxecuteerd, anderen werden vastgehouden in een stadion in de hoofdstad Santiago en alsnog vermoord. In de periode tussen 11 en 25 september doodde het regime bijna 2800 mensen.
Gevangenis
De vader van Juan was actief betrokken bij de sociaaldemocratische partij van Allende en werd samen met een broer van Juan twee dagen na de staatsgreep opgepakt. Zijn broer verdween voor een half jaar achter de tralies, zijn vader voor ruim 3,5 jaar. Juans moeder moest hierdoor ineens op zoek naar werk om haar gezin te kunnen onderhouden. Dat zijn vader in de gevangenis zat, betekende overigens niet dat het leger hen met rust liet. Ze kwamen meermaals langs om te kijken of zijn moeder en de andere kinderen niet heimelijk activiteiten tegen het regime organiseerden.
De Nederlandse regering besloot uiteindelijk om in totaal 113 gezinnen bestaande uit 322 personen toe te laten in Nederland. Ongeveer een derde van deze groep van 322 personen kwam uit een van de vluchtelingenkampen en de rest waren vluchtelingen zowel van Chileense als andere Latijns-Amerikaanse afkomst die politiek asiel hadden aangevraagd in de Nederlandse ambassade. Op enkelen na kwamen zij allemaal in de laatste maanden van 1973 en het eerste half jaar van 1974 Nederland binnen. Na december 1973 gaven de Chileense autoriteiten geen vrijgeleides meer af aan de vluchtelingen op ambassades.
Het tweede stroom vluchtelingen uit Chili kwam in de periode tussen juli 1974 en september 1977 naar Nederland. Deze groep bestond uit politiek gevangenen. Al snel na de staatsgreep werd duidelijk dat de junta grote aantallen politieke gevangen vasthield. Bovendien waren er steeds sterkere geluiden over gruwelijke martelingen. De junta bleek bereid om een aantal van deze gevangenen te verbannen, mits er landen bereid waren om deze gevangenen toe te laten. Op 13 september 1974 besloot de Nederlandse regering op voordracht van premier Den Uyl om 150 vluchtelingen uit Chili toe te laten bestaande uit zwaargestraften en hun families. Later werd besloten nog eens 150 vluchtelingen op te nemen.
De laatste groep vluchtelingen die naar Nederland kwamen, waren afkomstig uit vluchtelingenkampen in Argentinië. In 1977 wist ook Juans vader, uit angst om nogmaals opgepakt te worden met wellicht ditmaal een dodelijke afloop, uiteindelijk te vluchten naar Buenos Aires. In 1978 reisde het gezin hem na en woonden ze tot 1979 van elkaar gescheiden in een soort asielzoekerscentrum in een hotel. Als beginnend kunstenaar wist Juan in Buenos Aires wel zijn allereerste solo-expositie te organiseren.
De Argentijnse regering deed over het algemeen echter weinig om hen te beschermen tegen rechtse terreurgroepen en de DINA, de Chileense overheidsdienst met een lange arm die zich in de praktijk bezighield met het uitschakelen van linkse tegenstanders. De Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen deed een beroep op landen om vluchtelingen op te nemen waarop Nederland in september 1975 besloot om 25 Chilenen uit te nodigen. In maart 1976 werd de situatie voor de vluchtelingen in Argentinië nog veel benarder toen ook daar een militair regime aan de macht kwam. Hierop besloot de Nederlandse regering om nog enkele groepen vluchtelingen uit Argentinië toe te laten. De Chileense vluchtelingen werden centraal opgevangen. In de opvangcentra heerste echter grote verdeeldheid tussen groepen Chilenen met verschillende achtergrond.
Verwelkoming als Olympische sporters
Juan kwam met zijn familie in op grijze en koude dag in 1979 aan op Schiphol waar zij door een welkomstcomité met vlaggen en muziek warm werden ontvangen. ‘Het voelde alsof we sporters waren die terugkwamen van de Olympische Spelen, heel onwennig. We gingen met een bus naar ons nieuwe appartement in Amsterdam en zelfs de koelkast in dat aan ons toegewezen tijdelijke appartement in Amsterdam Zuid zat vol eten. Het was in Amsterdam dat we voor het eerst als familie weer samenwoonden, ons familieleven keerde terug.’ Eind 1980 moest het gezin een ander woonplaats kiezen en ze verhuisden naar Capelle aan den IJssel in de gloednieuwe wijk Schollevaar, dichtbij Rotterdam waar een actieve Chileense gemeenschap was.
Andere vluchtelingen kwamen niet op uitnodiging, maar via allerlei omwegen op eigen gelegenheid. De Chileense vluchtelingen zagen hun verblijf in Nederland, zoals dat gold voor veel andere vluchtelingen, als tijdelijk. Eenmaal in Nederland waren veel Chileense vluchtelingen lezingen in het hele land gaan houden. Ze volgden bijvoorbeeld geen lessen Nederlands, maar gaven Spaans aan Nederlandse vrouwen. Het gezin trof dan ook een al zeer actieve Chileense gemeenschap aan en veel solidariteit vanuit de Nederlandse bevolking.
In de steek gelaten
De eerste jaren in Nederland waren voor Juans ouders dan ook druk. Ze spraken overal over Chili, waren politiek actief en zorgden voor hun kinderen. Toen dat na een jaar of zes minder werd, omdat alle kinderen zelfstandig waren en ook de aandacht voor Chili minder werd, voelden zijn ouders zich alleen. Als Juan er nu op terugkijkt, denkt hij dat zijn ouders zich steeds meer geisoleerd voelden. Zo zeer zelfs, dat zij naar 7 jaar in Nederland besloten terug te keren naar Chili, dat nog altijd onder het dictatoriale regime van Pinochet stond. Het was dan ook verre van makkelijk om terug te keren. Het was gevaarlijk, maar ook hun vrienden en familie waren veranderd. Veel vrienden die niet gevlucht waren, voelden wrok ten opzichte van hen die wel vertrokken waren, omdat zij hun land en strijdmakkers in de steek hadden gelaten in de moeilijkste periode. Zo heeft zijn moeder zelfs nu nog vriendschappen waarin dit een rol speelt. Van de ruim tweeduizend vluchtelingen keerde na verloop van tijd ruim de helft terug naar hun land.
Juan zelf begon al snel na aankomst met het leren van Nederlands, hij kreeg 800 uur les. In Amsterdam was hij getuige van de rellen rond de inhuldiging van koningin Beatrix. Die gebeurtenis verwerkte hij in zijn kunst. Juan exposeerde, er verscheen een boekje met zijn werk en hij richtte met een collega een brigade op die door het hele land muurschilderingen maakte. Zijn eerste expositie in Nederland bracht hem naar Rotterdam, waar hij na twee jaar ging wonen. Naast het bezig zijn met eigen werk, hielp Juan in het Salvador Allende Centrum met de organisatie van culturele activiteiten. Verder is hij programmeur geweest van het Mandela Festival, Poetry Park en het Dunya Festival.
Heel de wereld is mijn vaderland
In september 2005 heeft hij samen met Jorge Kata Nuñez twee wandschilderingen gerestaureerd, die in 1976 door een Chileense kunstenaarsbrigade zijn gemaakt. Dit 30 jaar oude wandschilderingen zijn een symbool van het werk van de Chileense kunstenaarsbrigades die in die tijd in Europa werkten. Op deze manier behield Rotterdam via deze twee wandschilderingen de herkenbare stijl van die brigades. Zij worden gezien als een monument voor de solidariteitsbeweging van de jaren '70 met het Chileense volk en tegen de onderdrukking van de toenmalige militaire dictatuur van Augusto Pinochet. Tijdens de restauratiewerkzaamheden vatten beide kunstenaars het idee op voor een nieuwe wandschildering met een lengte van 32 meter in het gebouw van het metrostation Zuidplein. Zuidplein is een van de belangrijke kruisingen van culturen in Rotterdam. Dagelijks passeren hier duizenden bewoners, die de vele culturen van de stad vertegenwoordigen. Hun verschillende culturele achtergronden, hun herinneringen, dromen en verwachtingen, hun continue mix, vormen de basis van de nieuwe stad. Vanuit deze uitgangspunten van het metrostation Zuidplein – en van Rotterdam - hebben Juan en Nuñez hun ontwerp gemaakt. Een ode aan een grote multiculturele stad met als titel het bekende adagium van Erasmus: 'Heel de wereld is mijn vaderland'.
Met zijn vrouw en kinderen verhuisde Juan naar de Rotterdamse wijk Delfshaven, waar hij ondertussen al meer dan twintig jaar in deze multiculturele buurt. Juan organiseert er culturele projecten, onder meer een kinderatelier De Kleine Vis. Ook voor culturele activiteiten in Rotterdam als geheel maakt Juan zich hard. ‘In februari 2019 heb ik met mijn broers en zussen groots gevierd dat we 40 jaar in Nederland wonen. Rotterdam is mijn huis. Het is goed te weten wie er in je huis wonen. Ik denk dat Rotterdam op dit moment nog niet ten volle geniet van de culturele diversiteit die er is. Mijn droom is dat Rotterdammers open kijken naar diversiteit in afkomst, religie en seksualiteit en dat cultuur voor iedereen is.’
Bron: het persoonlijk verhaal van Juan Heinsohn Huala komt uit de collectie van het Oral History project 'Ongekend Bijzonder' en het educatie project 'De Muren hebben Oren'.