Raniero Zannoni
Raniero Zannoni (Jesi 1934) kwam in juni 1962 naar Den Haag. Hij zat niet zonder werk, maar een jaartje weg en wat extra geld leek hem wel wat. Bovendien had hij van vrienden aantrekkelijke verhalen over Nederland gehoord. Je moest er hard werken, maar de meisjes waren mooi. Bij het arbeidsbureau in zijn geboorteplaats Jesi (bij Rimini) kreeg hij de keus uit drie bestemmingen. Het werd Vredestein in Loosduinen, omdat een vriend van hem er werkte.
Ranieri Zannoni was 28 jaar toen hij bij de bandenfabriek in dienst trad, waar hij in het begin 87 gulden bruto per week verdiende. Na aftrek van premies en een bedrag voor kost en inwoning aan de pensionhouder van 15 gulden per week, hield hij 52 gulden over. In tegenstelling tot veel van zijn landgenoten kwam Zannoni in een particulier pension terecht, bij de familie Koolman in de Van Miereveltstraat in Den Haag, uitgezocht door zijn werkgever. Achteraf vindt hij geluk te hebben gehad, omdat het aardige mensen waren en hij Nederland en de taal beter leerde kennen. Binnen enkele maanden was het verschil al merkbaar. Er werd in het huis niet alleen over Juventus en AC Milaan gepraat, maar ook over Ajax. Ze woonden er met z’n vijven; nog twee jongens uit zijn eigen streek en twee uit Sardinië. Hij is er zes jaar blijven wonen.
Na afloop van het jaarcontract met Vredestein had Zannoni willen terugkeren naar Jesi, waar zijn moeder woonde. Maar het liep anders. Na tien maanden ontmoette hij in het Palais de Danse in Scheveningen een Haags meisje en was Italië van de baan. In 1969 zijn ze getrouwd. Zeventien jaar werkte Zannoni bij Vredestein-Loosduinen. Op het moment dat de sluiting van de vestiging in zicht kwam, kreeg hij de keuze voorgelegd: mee met het bedrijf naar Renkum of ontslag. Zannoni was inmiddels te veel Hagenaar geworden om opnieuw te verhuizen. Een telefoontje van de PTT, waar men destijds nog wel wat werknemers kon gebruiken, bracht uitkomst. Als hij wilde, kon hij daar direct aan de slag.
Bij de PTT bleef zijn witte overhemd voortaan schoon en het werk bleek veel minder zwaar dan bij Vredestein. Toch bewaart hij aan die eerste baan in Nederland dierbare herinneringen. "Ik werkte in het begin alleen met Hollandse mensen. We deden met z’n twaalven hetzelfde werk. Het was heel vies, met allerlei chemicaliën, dat zou nu niet meer mogen. Sommige mensen zeiden: 'Je werkt in de hel', maar ik heb het nooit zo ervaren. Het waren in die tijd allemaal fantastische mensen bij Vredestein, sociaal bewogen. Ik heb geluk gehad dat ik op een gegeven moment achter de schermen kon kijken, door mijn werk in de ondernemingsraad en bij de vakbond. Het klimaat was dat we allemaal gelijk waren."
Literatuur: Annemarie Cottaar, Ik had een neef in Den Haag. Nieuwkomers in de twintigste eeuw, Zwolle 1998.