Gastarbeiders uit Italië
Tussen 1949 en 1975 kwamen tienduizenden gastarbeiders uit Italië naar Nederland. De meesten waren afkomstig uit de arme delen van Italië. Vooral het zuiden en het eiland Sardinië kampten na de Tweede Wereldoorlog met hoge werkloosheid. Jonge mannen zagen dan ook meer toekomst in West-Europa, waar de banen voor het oprapen lagen. Ook trok het avontuur. De meeste Italianen trokken naar Zwitserland en Duitsland. Omdat Nederland actief gastarbeiders wierf in Italië, kwamen er ook veel naar Nederland. In de jaren '40 en '50 werkten er al Italianen in de mijnen in Limburg. Na 1955 wilden ook andere Nederlandse bedrijven Italiaanse werknemers aanstellen.
Wervingsverdrag Italië-Nederland 1949
Nederland sloot in 1949 een wervingsverdrag met Italië voor Italiaanse mijnwerkers. Volgens het verdrag moesten de officieel geworven Italiaanse arbeiders ongehuwd zijn. In Nederland was na de oorlog een groot woningtekort en er was geen plaats voor vrouwen en kinderen. Niet alle Italianen voldeden aan deze eis. Domenico was bijvoorbeeld al met Teresa getrouwd voordat hij in 1956 in Nederland kwam. Ook veel Italiaanse arbeiders die buiten de werving om naar Nederland kwamen¸waren getrouwd. Zij hoefden niet aan deze specifieke eisen van de Nederlandse staat te voldoen. Italiaanse gastarbeiders verwachtten één of twee jaar in Nederland te blijven.
De Limburgse mijnen hadden voor de oorlog goede ervaringen met Italiaanse arbeiders. Eind jaren '40 en halverwege de jaren '50 werd in Italië actief geworven. Daarnaast was er een toeloop van Italiaanse mijnwerkers uit de Franse en Belgische mijnen. De Staatsmijnen betaalden meer en de arbeidsomstandigheden waren beter. Maar het ondergrondse werk in de mijn bleef zwaar. Door de economische groei nam het tekort aan arbeidskrachten in steeds meer Nederlandse bedrijven toe. Vanaf 1955 mochten ook andere bedrijven in Italië arbeidskrachten werven. Bovendien kwamen Italianen buiten de officiële werving om naar Nederland. Zij hadden van vrienden en kennissen over het werk in Nederland gehoord en kwamen op eigen gelegenheid. Arnaldo had een baan in Italië, maar het werk beviel niet. Een vriend stelde voor om samen naar Nederland te gaan. Arnaldo kon direct aan de slag bij de Amsterdam Droogdok Maatschappij
Ansjovis en Hollandse pap
Volgens het wervingsverdrag moesten werkgevers zorgen voor huisvesting van de arbeiders. Veel Italiaanse arbeiders woonden in een bedrijfspension of in een kosthuis waar alleen buitenlandse werknemers, soms alleen Italianen, woonden. Anderen vonden een particulier pension. De ervaringen van Italiaanse arbeiders liepen uiteen. Veel klachten gingen over het eten. Vincenzo vertelde dat hij volgens de hospita’s maar moest wennen aan het Nederlandse eten. Vincenzo had hier grote moeite mee: ‘We waren gewend aan de primo en de secondo. Ook al waren we arm, we aten altijd twee gerechten. Ansjovis als eerste, gebakken ansjovis als tweede gang. Hier heb je geen tweede gerecht. Ze maakten een soort pap en dat waren we niet gewend. ‘’Mamma mia, wat is dit voor eten!’’, riepen we.’ Soms protesteerden Italianen hevig. Zoals tijdens het 'Spaghettioproer' in het bedrijfspension van de Hoogovens in 1962. Met een staking probeerden Italianen beter eten af te dwingen. In de loop van de jaren '60 en '70 huurden Italianen steeds vaker een kamer of een woning.
Organisaties
Italiaanse gastarbeiders bevonden zich veelal zonder familie en vrienden in een vreemd land. Particuliere Nederlandse organisaties probeerden de onderlinge contacten te stimuleren. Op initiatief van het katholieke Bedrijfsapostolaat van de Hoogovens werd in maart 1957 Peregrinus opgericht. Deze stichting regelde een ruimte waar Italiaanse arbeiders konden samenkomen. De ruimte werd omgedoopt tot Casa Nostra (Ons Huis). In andere Nederlandse steden verschenen in de jaren daarna ook dergelijke Casa’s. Bovendien richtten Italianen zelf ook verenigingen op. Vaak kregen deze de naam Centro Ricreativo Lavoratori Italiani (Recreatiecentrum voor Italiaanse Arbeiders). In veel van deze Centri werden ook kerkdiensten gehouden voor de veelal katholieke Italianen. Daarnaast gaf men bladen uit zoals La Strada en Il Sole d’Italia.
Nieuwsgierige blikken
In het begin vielen Italiaanse arbeiders erg op in het Nederlandse straatbeeld. In grote delen van Nederland was men niet gewend aan buitenlandse werknemers. De aanblik van de Italiaanse mannen lokte nieuwsgierige blikken uit. Velen waren ongehuwd en dat maakte hen voor Nederlandse meisjes interessant. Pierino kon de aandacht van Nederlandse vrouwen waarderen: ‘Meiden schreven hun telefoonnummer op mijn arm. Ik kon niet praten maar voor de rest was het niet moeilijk om contact met de meiden te maken. En ik vond het zeker niet erg!’ Italiaanse mannen werden niet altijd positief benaderd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ‘Twentse rellen’ in 1961. Aanleiding was het deurbeleid van een disco in Oldenzaal. Italianen waren trouwe discobezoekers. Op zaterdag 2 september mochten Italianen niet meer naar binnen. Zij zouden meisjes lastig vallen en andere bezoekers afschrikken. Er braken vechtpartijen uit tussen Italianen en (jaloerse) jonge Twentse mannen.
Terugkeer naar Italië
In de beginperiode van de werving bleven Italiaanse gastarbeiders vaak één of twee jaar in Nederland, dat was de looptijd van hun contract. Later bleven Italianen langer. Door het in 1961 ingevoerde vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Gemeenschap konden Italianen voortaan zonder beperkingen in Nederland werken. De oliecrisis van 1973 en de daaropvolgende groei van werkloosheid maakte een eind aan het gastarbeidersysteem. Tussen 1975 en 1980 keerde een groot deel van de Italiaanse arbeiders voorgoed terug. In Nederland was geen werk meer terwijl in Italië de economie verbeterde en de welvaart toenam. Een aantal Italianen was meer met Nederland verbonden en besloot in Nederland te blijven. Zij waren getrouwd met een Nederlandse vrouw of hadden hun gezin uit Italië laten overkomen.