Migratiebeweging

Pleegkinderen uit Hongarije

Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kwamen ruim 28.000 Hongaarse kinderen voor een vakantie bij Nederlandse pleegouders terecht. Nationale hulporganisaties regelden de vakanties. De Hongaarse kinderen waren ondervoed en sterk verzwakt, vanwege de ellendige situatie in het land van herkomst. Hongarije was één van de verliezers van de oorlog en had veel grondgebied verloren aan buurlanden. Daardoor woonden Hongaren dicht op elkaar en was er onvoldoende eten. De ouders moedigden hun kinderen aan naar Nederland te gaan. Zoals Maria vertelde: "Mijn moeder zei: ’Ga jij maar mee. Het zal je goed doen, je krijgt nieuwe kleren en lekker eten en na drie maanden kom je weer thuis.’" Er kwamen vooral meisjes naar Nederland, omdat de voorkeur van Nederlandse pleegouders daarnaar uitging. Het kan overigens ook zijn dat Hongaarse ouders hun zoons liever thuishielden om te werken. Er kwamen kinderen van 4 jaar, maar ook van 19 jaar. De meesten waren tussen de 8 en 13 jaar oud. Een deel van hen, mogelijk zo’n 15.000, is nooit (definitief) teruggegaan en met een Nederlandse man getrouwd en daarmee Nederlander geworden.

De Hongaarse Julia Ott kreeg iedere maandag pianoles van haar pleegzus Dora Bosch in hun huis aan de Veenkade 147. Den Haag

Kindertreinen

Het Internationale Rode Kruis selecteerde de kinderen in Hongarije, samen met andere hulporganisaties. Het merendeel van de kinderen kwam uit Boedapest. Zij werden in speciale treinen naar Nederland vervoerd. De reis duurde enkele dagen. De eindbestemming van de treinen was Utrecht. Een verslaggever van het Friesch Dagblad was geschokt: " De aanblik van deze kinderen was eenvoudig diep-tragisch… Bleeke, uitgehongerde gezichtjes en letterlijk geen kleeren aan het lijf; zelfs op de naam van lompen konden deze zgn. kleedingstukken geen aanspraak meer maken…. En nu hadden de moeders voor de lange treinreis nog meegegeven wat ze hadden; thuis, in de groote steden was het nog erger, en dat bij een vorst van 15 graden, die in Hongarije dezen winter niet zeldzaam was." Vanuit Utrecht reisden de kinderen naar pleeggezinnen in heel Nederland.

Hulporganisaties

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren organisaties opgericht om kinderen uit oorlogsgebieden in Nederland te laten aansterken. De Nederlandsche Centrale voor Vacantiekinderen bracht tijdens de oorlog Duitse en Belgische kinderen naar Nederland. Ook het Nederlands Rooms Katholiek Huisvestings-Comité bracht aan het begin van de oorlog Belgische kinderen uit vluchtelingenkampen onder bij Nederlandse gezinnen. Na de oorlog richtten zij zich tevens op hulp aan Hongaarse, Oostenrijkse en Spaanse kinderen. Speciaal voor Hongaarse kinderen werd het Centraal Comité voor Hongaarsche Vacantiekinderen opgericht. 

Pleeggezinnen

Nederlandse pleegouders die een Hongaars kind in huis wilden nemen, konden zich melden bij een van de comités. De motieven voor aanmelding waren verschillend. Veel mensen wilden de Hongaarse kinderen tijdelijk betere omstandigheden geven. Soms hadden zij graag zelf kinderen willen hebben. Nu konden zij met een Hongaars pleegkind toch (tijdelijk) een gezin vormen. Er waren ook wel pleegouders die vooral wilden profiteren van de kinderen. Pleeggezinnen kregen namelijk een financiële toeslag van de overheid. Sommige kinderen moesten werken. Jeno moest bijvoorbeeld aan de slag in de bollenteelt en zijn loon afgeven aan zijn pleegmoeder. Ook de mensen die Mariska opnamen leken van haar te willen profiteren. Zij vertelde: "Mijn pleegmoeder had een meisje besteld van een jaar of twaalf dat snel kon helpen in de huishouding. Toen ze mij zag, wilde ze mij niet hebben, want ik was te klein en te mager."

Aanpassing

De Hongaarse kinderen pasten zich snel aan hun nieuwe omgeving aan. Al binnen een paar maanden spraken zij Nederlands. Het tempo waarin kinderen vernederlandsten hing af van de lengte van het verblijf, maar ook van de omstandigheden. Sommige kinderen praatten nooit meer Hongaars. Anderen hadden landgenootjes in hun omgeving. Het ene gezin moedigde het kind aan brieven naar de ouders in Hongarije te sturen. In een ander geval probeerden pleegouders het contact met ouders en familie in Hongarije zoveel mogelijk te beperken. Zoals de pleegmoeder van Mariska: "Ik had mijn moeder beloofd om iedere dag te schrijven, maar mijn pleegmoeder was erg jaloers en vertrouwde het niet. Toen mocht ik maar een keer in de veertien dagen schrijven en als ik geen antwoord van mijn moeder had gekregen dan moest ik nog langer wachten."

Verblijf en terugkeer

De afspraak was dat Hongaarse kinderen drie maanden bij hun Nederlandse pleeggezin zouden blijven. Voor sommige gezinnen duurde dit verblijf te lang, omdat zij het niet konden betalen. In die gevallen werden kinderen overgeplaatst naar een ander gezin. Veel vaker gebeurde het dat een pleeggezin niet wilde dat de kinderen na drie maanden alweer naar Hongarije teruggingen. Omdat de situatie in Hongarije ook niet verbeterde, stemden veel ouders in met een langer verblijf van hun kind in Nederland. Een deel van de kinderen is zelfs nooit meer teruggegaan naar Hongarije. Van de kinderen die wel terugkeerden, kwam een aanzienlijk deel na verloop van tijd weer terug naar Nederland. Vaak bleven zij hier vervolgens definitief. Door een huwelijk met een Nederlandse man werden de vrouwen dan automatisch genaturaliseerd.