Ambulante beroepen
Voor een aantal beroepen loonde het lange tijd niet om je ergens permanent te vestigen, eenvoudigweg omdat er te weinig vraag was. Dat gold vooral voor kleinere (plattelands)gemeenschappen, maar in de tijd dat er nog geen goed en snel vervoer bestond, ook in steden. Denk aan het repareren van gebruiksgoederen (stoelen, koperen ketels of paraplu’s, het slijpen van messen), allerlei soorten handel (van paarden tot bezems), het vertonen van kunsten (kleine circussen, kermisattracties), al dan niet met dieren( beren, aapjes, papegaaien), en het maken van muziek, op straat, in café’s of op bruiloften. Een aantal van deze beroepsuitoefenaren besloot om dit in gezinsverband te doen en al doende rond te trekken, om zo voldoende opdrachten en inkomsten te krijgen. Tot het midden van de negentiende eeuw sliepen die gezinnen bij boeren in de schuur of in goedkope logementen, om daarna over te gaan op woonwagens. Die werden tot ver na de Tweede Wereldoorlog gebruikt als mobiele woonvorm. In Nederland kennen we deze groepen als woonwagenbewoners, kermisreizigers en Sinti en Roma. Een aantal van hen kwam uit het buitenland (de Balkan, Midden Europa, Italië, Frankrijk en Duitsland) anderen waren hier geboren. Door de opkomst van de consumptiemaatschappij en de daarmee verbonden beschikbaarheid en korte levensduur van spullen en de opkomst van bioscopen en televisie nam de vraag naar de goederen en diensten van ambulante beroepsuitoefenaren in de laatste halve eeuw sterk af. Veel van hun nakomelingen hebben zich dan ook min of meer gevestigd en zijn in andere sectoren terecht gekomen.