Echtpaar Leon Stachowski & Helene Drzazdzynski
Helene Sophia Drzazdzynski zag op 24 april 1906 het levenslicht in het Duitse Wanne. Haar ouders waren aan het eind van de negentiende eeuw naar het Ruhrgebied getrokken vanuit een stadje in de provincie Poznan dat onder Pruisisch en later Duits bewind viel. Een jaar na de geboorte van Helene emigreerde Leon Stachowski - haar latere echtgenoot - op zesjarige leeftijd uit de provincie Poznan naar het Ruhrgebied. Hij was op 16 april 1901 geboren in het plaatsje Smigiel. Nadat hun ter ore was gekomen dat werkgevers in het Ruhrgebied massaal mensen zochten, namen zij ook het besluit zich in Wanne te vestigen.
Wervingsacties
Miljoenen Polen konden in eigen land niet of nauwelijks rondkomen en besloten op zoek te gaan naar een beter leven in het westen. Een deel van hen - in 1913 zo’n 400.000 mensen - vestigde zich in het Ruhrgebied. Voor de migranten uit Poznan en Silezië kwam dat feitelijk neer op een verhuizing naar een andere provincie, al zullen zij dat zeker niet altijd zo gevoeld hebben. Door het gebrek aan perspectief in eigen land en de hoge lonen in Duitsland namen veel arbeiders hun gezin direct mee. Dat gold ook voor de families van Helene en Leon. Na de vestiging in het Ruhrgebied ontstond een hechte Poolse gemeenschap en een bloeiend verenigingsleven. In 1910 telde de regio 660 verenigingen, met in totaal zestigduizend leden.
Na de Eerste Wereldoorlog stelde de Duitse regering Poolse migranten voor een dilemma. Zij konden opteren voor de Duitse nationaliteit, waarna zij legaal in het Ruhrgebied verbleven, of voor de Poolse nationaliteit. In dat geval moesten zij het land vóór Nieuwjaarsdag 1923 verlaten. De ouders van Leon en Helene opteerden voor de laatste mogelijkheid. Een deel van degenen die voor de tweede optie kozen, keerde terug naar Polen. Anderen besloten, als reactie op de wervingsacties van mijnen in België, Frankrijk en Nederland, naar één van die landen te trekken. Dat gold ook voor de gezinnen Drzazdzynski en Stachowski. Zij kwamen terecht in de regio Le Nord-Pas-de-Calais, in de buurt van Noeux-les-Mines, dat bekendstond om zijn mijnbouw en waar ze opnieuw een Poolse kolonie vormden. Leon en Helene kwamen elkaar weer regelmatig tegen en het contact groeide uit tot een serieuze relatie en een huwelijk. Ze bleven echter niet lang in Frankrijk wonen, want de mijnen in Limburg lieten weten volop mensen te kunnen gebruiken. Naar verluidt waren de arbeidsvoorwaarden daar aanmerkelijk beter dan in Noeux-les-Mines.
Met name in de jaren tot aan de Eerste Wereldoorlog lukte het de Nederlandse mijnen niet om de duizenden geschoolde mijnwerkers die er nodig waren te rekruteren in de directe omgeving. Er zijn toen geschoolde werkers in Duitsland geworven om het vak te leren aan Nederlandse arbeiders. Hieronder bevonden zich van meet af aan ook etnische Polen, naast Slovenen en Italianen. In de jaren twintig breidde de Limburgse mijnindustrie sterk uit. Terwijl niet-Limburgers in 1920 nog de helft van alle mijnwerkers in de mijnen hadden uitgemaakt, waren zij tien jaar later met 21.000 arbeidskrachten tegenover 16.000 Limburgers duidelijk in de meerderheid. Midden jaren twintig besloot ook Leon Stachowski de overstap te wagen naar Zuid-Limburg, waar hij aan de slag kon bij de Staatsmijn Hendrik en meteen onderdak kreeg aangeboden in het bijbehorende gezellenhuis. Zulke huizen werden geleid door een rector en enkele zusters, hadden uiterlijk veel weg van kloosters en waren voorzien van een centrale keuken en grote eetzalen. Niet veel later besloot ook Helene naar Nederland af te reizen. Zoals haar dochter later vertelde: ze pakte haar leven in twee grote reismanden, één gevuld met beddengoed en linnen, en één volgepakt met potten en pannen. Met deze uitrusting reisde ze van Noord-Frankrijk naar Brunssum, waar de Leon zijn vrouw voor het eerst kennis deed maken met Nederland. Later vertelde zij menigmaal gekscherend aan haar kinderen hoe enthousiast hun vader was geweest over Limburg, waar je volgens hem alles kon krijgen. Ze liet daar altijd op volgen dat je er inderdaad alles kon krijgen - alleen hadden zij helemaal niets!
Pools leven in Limburg
Het duurde niet lang voor zij een eigen woning vonden in de mijnwerkerskolonie ‘De Egge’ in Brunssum. Hier werd op 26 januari 1928 hun eerste dochter geboren, Helga Eleonora. In 1938 volgde dochter Yvonne en een jaar later zoon Edmond. Net als in het Ruhrgebied en in Frankrijk zetten zij ook in deze nieuwe woonomgeving hun Poolse leven gewoon voort. Al vóór de Eerste Wereldoorlog was in Heerlen de vereniging Towarzystwo Polsko Katholickie ‘Jednosc’, pod opieke Swietego Wojciecha opgericht, kortweg Wojciech. Later volgden in meerdere Limburgse plaatsen eigen vakverenigingen, een zangkoor en een gymnastiekvereniging. Met de opening van meer mijnen door heel Zuid-Limburg ontstonden overal in de provincie nieuwe Poolse initiatieven. Het echtpaar Stachowski had het naar zijn zin in Limburg, levend te midden van landgenoten en beide actief in het verenigingsleven. Dat betekende echter niet dat zij zich definitief in Nederland wilden vestigen. Ze waren beiden gewend geraakt aan emigreren, maar het was hen ook altijd bijgebracht dat er niets boven het vaderland ging. Dochter Helga zat dan ook op de Poolse school Sw. Stanislawa, die na de zomer van 1928 zijn deuren had geopend in Brunssum. Als gezinnen terugkeerden naar het vaderland kampten de kinderen dan tenminste niet met achterstanden. De Poolse overheid zorgde voor financiering.
De jaren dertig in Europa stonden in het teken van een zware economische crisis, die ook aan de Limburgse mijnen niet voorbijging. Er was minder vraag naar steenkool en mijndirecties stelden verzuimdiensten in. Een volgende stap was het op grote schaal ontslaan van arbeiders. Een buitenlandse arbeider verloor bij ontslag niet alleen zijn baan, maar tegelijk zijn woning - en vaak moest hij ook het land verlaten. Door het koppelen van huisvesting aan individuele arbeidscontracten hoopte men een stabiele ‘mijnwerkersstam’ te creëren. Pas aan het eind van de jaren dertig is die koppeling losgelaten. Het echtpaar Stachowski zag hoe landgenoten om hen heen hun baan verloren, hun woning in de kolonie verlieten en in veel gevallen terugkeerden naar Polen. Anderen hoopten door hard te werken aan dat lot te ontkomen. Nu had Leon al enige tijd in de Franse mijnen gewerkt en het in Limburg tot houwer geschopt, de hoogst haalbare ondergrondse functie. Alleen vermeldt de familieoverlevering niet of hij om die reden mocht aanblijven. In ieder geval heeft hij zich, zo vertelde zijn dochter Yvonne Clout-Stachowska, in die jaren een slag in de rondte gewerkt. Nu mocht vader Leon lange dagen in de mijn werken, hij begreep dat dit geen garantie bood voor de toekomst. Daarom besloten hij en zijn vrouw een stuk land in Polen te gaan zoeken. Mocht hij alsnog op straat komen te staan, dan had het gezin tenminste een plek om naar ‘terug’ te keren. Zo’n investering fungeerde bovendien als oudedagsvoorziening. In een diepere laag van hun bewustzijn broedde trouwens de wens ooit in het vaderland te wonen. Als opstap vernieuwde het gezin in 1934 zijn Poolse staatsburgerschap. Enige jaren later stuitte het echtpaar op een fraaie kavel in het noordelijk gelegen kustplaatsje Rumia, vlakbij Gdynia. Op 30 april 1937 ontvingen de Stachowski’s, na een aanbetaling van 30 gulden, een bewijs van de projectontwikkelaar dat de kavel voor hen gereserveerd was. In 1938 reisde Helene met haar zus naar Gdynia, om de kavel en hun toekomstige woonomgeving te bekijken. Eenmaal ter plekke voelde zij vooral spanning, waarop ze resoluut besloot naar Nederland terug te reizen.
Oorlog en verandering
Een jaar later viel Duitsland Polen binnen en nog weer een jaar later bereikte de Tweede Wereldoorlog ook Nederland. Leon en Helene realiseerden zich dat zij een terugkeer naar Polen op de lange baan moesten schuiven. Een volgende streep door de rekening was, dat de hardwerkende Leon in 1941 - op 40-jarige leeftijd - voor honderd procent werd afgekeurd, omdat hij in de mijnen de ongeneeslijke longziekte silicose had opgelopen. Ten slotte werd na de bevrijding al snel duidelijk dat een terugkeer naar Polen niet langer tot de mogelijkheden behoorde, omdat het communistische regime de scepter zwaaide en willekeurig stukken land in Polen confisqueerde. Het gezin zou zich definitief in Nederland vestigen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren uitingen van volkscultuur niet toegestaan. De Poolse school die Helga op jonge leeftijd had bezocht, was Duits geworden en het blad Polak w Holandii mocht niet langer verschijnen. Na de Tweede Wereldoorlog bloeide het verenigingsleven echter weer op. Mijndirecties zagen zich opnieuw genoodzaakt over de landsgrenzen heen te kijken en rekruteerden al snel vijfduizend Oost-Europeanen, onder wie veel Polen.
Net als vóór de crisisjaren drukte de katholieke kerk in Zuid-Limburg ook na de oorlog een sterk stempel op het Poolse leven. Zo kreeg Alfons Dambek van de Minderbroeders Franciscanen in 1948 een aanstelling als zielzorger in de mijnstreek. Zes jaar later volgde een benoeming tot rector van alle Poolse katholieken in Nederland. Hij behoorde tot de orde van de paters Franciscanen, die in Heerlen waren gevestigd om lokale geestelijken bij de zielzorg te ondersteunen. Zij trokken door heel ‘Pools’ Zuid-Limburg van dorp naar dorp. Aanvankelijk op sandalen, want de leden van deze orde droegen geen schoenen. Alleen was dit nogal onpraktisch schoeisel voor deze regio, dus kregen zij toestemming hun sandalen aan de wilgen te hangen - en mijnwerkersschoenen (!) te dragen. Het zou tot een bekend beeld uitgroeien, een Poolse pater in zijn habijt op de (brom)fiets, met zware schoenen trappend door het glooiende Limburgse landschap. Pater Dambek kende al snel alle Polen bij naam en kwam bij velen als zielzorger over de vloer - zo ook bij de familie Stachowski.
Net als hun landgenoten elders ter wereld zag de Poolse gemeenschap in Limburg zich gedwongen zijn positie te bepalen tegenover het communisme. Hun vaderland was na de oorlog een satellietstaat geworden van de Sovjet-Unie en daar wilde men niets van weten. Men steunde massaal de Poolse regering in ballingschap in Londen, tot er in de loop van de jaren vijftig een splitsing begon te ontstaan. Het contact met het thuisfront was inmiddels moeizaam geworden. Al tijdens de oorlog was correspondentie nauwelijks mogelijk geweest. Velen snakten naar contact met de familie, maar om naar hun vaderland te kunnen reizen was een paspoort en een visum nodig, en die moesten beide worden aangevraagd bij de Poolse ambassade. Dat vertikten de meeste mensen, omdat de ambassade in zekere zin stond voor de communistische regering.
De dochters die Yvonne later zou krijgen, kwamen veel bij hun oma over de vloer, bij wie ze ook regelmatig logeerden. Dan vertelde Helene Stachowska voor het slapen gaan verhalen over vroeger en zo leerde zij de meisjes om trots te zijn op hun Poolse afkomst. Leon was reeds in 1963 op 62-jarige leeftijd heen gegaan, zijn vrouw kwam in 1988 kwam op 82-jarige leeftijd te overlijden. Ze is, volgens haar dochter Yvonne, altijd blijven verlangen naar een vaderland waar ze niet geboren en getogen was. Haar drang om die taal en cultuur levend te houden, verdween nimmer.