Scandinavische zeelieden

Ronald Sørensen

Ik ben op 4 mei 1947 in Rotterdam geboren. De zee en de haven spraken als jongetje erg tot mijn verbeelding. Ik droomde ervan om te gaan varen, net als opa en mijn Noorse overgrootvader. Ik oefende vaak in de tram met losse handen om zeebenen te krijgen. Helaas bleek op elfjarige leeftijd dat mijn ogen te slecht waren om te varen. Toch heb ik niet echt veel met mijn Noorse wortels. Ik ben het enige familielid dat niet naar de Noorse kerstmarkt in de Noorse kerk gaat. Ik kan me niet verplaatsen in mensen die zo bezig zijn met hun roots. De rest van de familie heeft meer binding met de Noorse achtergrond gehouden. Ze geven bijvoorbeeld nog steeds de namen van de vader door. Er zijn heel veel Egberts, Johannesen en Jurgens in de familie, heel lastig op feestjes! Ook mijn vader is nog wel eens met een broer naar Noorwegen geweest. Ze zijn naar de boerderij van de Noorse familie gegaan, maar hebben hun verre familieleden niet echt opgezocht. Wel hebben ze zich in de plaatselijke kroeg een stuk in hun kraag gedronken. Dat is dan misschien wel weer typisch Noors.

Mijn overgrootvader Jørgen Sørensen, die in 1844 door zijn ouders op een Noors schip werd gezet. Hij moet op deze foto ongeveer 50 jaar oud zijn geweest.
Mijn overgrootvader Jørgen Sørensen, die in 1844 door zijn ouders op een Noors schip werd gezet. Hij moet op deze foto ongeveer 50 jaar oud zijn geweest. Privé collectie

Als kind werd ik wel eens gepest met mijn Noorse achternaam. Bijvoorbeeld als er weer dronken Noren over straat liepen - wat vaak voorkwam met Noorse scheepslui uit de haven -  dan werd ik in de straten nagejouwd door leeftijdgenootjes. En toen eens in de geschiedenisles werd verteld hoe de Vikingen de havenstad Dorestad plunderden, werd ik uitgejoeld. Terwijl ik het enige kind met zwart haar was, en mijn leeftijdgenootjes met hun blonde haren eigenlijk veel meer leken op de Vikingen!

Mijn overgrootvader Jørgen Johannes Sørensen werd in 1838 geboren in Borgund, in Noorwegen. Zijn ouders hadden een boerenbedrijf. Als zesjarig jongetje werd hij in 1844 door zijn ouders op een Noors schip gezet. Het gebeurde in die tijd wel vaker dat ouders die te veel kinderen hadden om te onderhouden, een kind op een schip zetten; dat noemden ze ‘onderkruipertjes’. Zijn ouders hadden een boerderij die niet genoeg opleverde. Door het heersende Duitse erfrecht erfde de oudste zoon alles. Omdat Jørgen de jongste zoon was in een groot gezin hebben zijn ouders hem, volgens de verhalen, weggedaan. Daarover heeft mijn overgrootvader altijd veel wrok gevoeld tegenover zijn ouders. Hij is dan ook nooit teruggegaan naar Noorwegen.

Opgroeien op een schip

Nadat mijn grootvader Jørgen Johannes door zijn ouders was meegegeven op een schip bracht hij zijn hele jeugd door tussen de scheepslui, op verschillende schepen. Hij is daar door de scheepslui opgevoed. Zo was hij al op jonge leeftijd bootsman. Hij moet een strenge, autoritaire opvoeding hebben gehad. Op schepen zijn regels en autoriteit heel belangrijk. Dit heeft hem sterk gevormd. Hij was later een vrij gesloten, autoritaire man, wat waarschijnlijk te maken had met zijn opvoeding op het schip. Hij heeft zijn kinderen zeer streng opgevoed, dat was niet gemakkelijk voor hen. Dat autoritaire herken ik ook wel bij mijzelf. Als docent geschiedenis was ik ook streng en hanteerde ik duidelijke regels.

Mijn overgrootvader schijnt tot zijn zeventiende op hetzelfde schip te zijn gebleven. Rond 1855 is hij in Egypte gaan ‘passagieren’, ofwel aan wal gegaan. Volgens de familieverhalen is hij op straat gekidnapt en heeft ongeveer een half jaar bij een sultan of sjeik als blanke slaaf moeten werken. Toen heeft hij kunnen ontsnappen en is hij aan boord van een Duits schip gekropen.

Aan wal in Rotterdam

In de haven van Rotterdam is hij ‘gedrosst’, dat wil zeggen uit de bemanning gestapt. Met toestemming van de kapitein overigens. Wanneer dit precies geweest is weet niemand van de familie. In de Rotterdamse haven leerde hij zijn eerste vrouw kennen, de weduwe Hendrika Korll, een Brabantse uit Wijk en Aalburg. Zij was een winkelierster en zeer welgesteld. Hij trouwde met haar op 14 september 1868. Ze kregen vier zoons en een dochter. Hij is nog één keer gaan varen, daarna is hij in het bedrijf van zijn vrouws familie gaan werken. Dit was een bedrijf dat goederen leverde aan schepen. Zo werd hij ‘schiphandler’, een beroep dat hij jaren heeft uitgeoefend. Zijn vrouw kwam uit een rijke familie, die veel van hun geld had belegd in huizen aan de Schiedamse dijk. Later ging Jurgen Johannes ook als huisbaas werken voor zijn schoonfamilie. Na 25 jarig huwelijk stierf Hendrika. Daarna trouwde Jørgen opnieuw, dit keer met een Noorse, Jensen Agatha Christensdatter.

De zoon die het overleefde

Mijn grootvader Egbertus Johannes was een van de vier zonen (en een dochter) van mijn overgrootvader. Hij bleef als enige van de vijf kinderen leven. Bij alle vier de zoons zat het varen in het bloed. Drie zoons kwam om op zee: één kreeg de ‘vliegende tering’ - ofwel tbc - en de andere twee zijn overboord geslagen. Daarna besloot mijn overgrootvader dan zijn enige overgebleven zoon Egbertus Johannes, mijn grootvader, aan wal moest blijven.

Grootvader Egbertus trouwde in 1899 met een schippersdochter. In tegenstelling tot zijn vader nam hij de Nederlandse nationaliteit aan. Hij ging later ook in de haven gaan werken, als havenbaas en later loodsbaas. Mijn grootvader kreeg achttien kinderen, waarvan de helft vroegtijdig is gestorven. Slechts acht hebben de volwassen leeftijd bereikt.

Mijn vader

Mijn vader Gerardus Bernardus werd in 1914 geboren, hij was de op één na jongste. Hij brak met veel familietradities. Zo was mijn vader de eerste die zijn kinderen niet naar zijn ouders vernoemde. Bijna iedereen in onze familie heet Jurgen of Johannes, naar mijn Noorse overgrootvader Jørgen Johannes. Dit vernoemen naar de vader is een typisch Noorse traditie. Ook was mijn vader de eerste die niet meer in de Rotterdamse haven ging werken.