Migratiebeweging

Gastarbeiders uit Marokko

Tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw migreerden zo’n 170.000 Marokkanen naar Nederland. Deze migratie begon in de jaren 1960 en bestond oorspronkelijk uit jonge mannen die in Nederland knelpuntberoepen uitoefenden. Marokkaanse arbeiders werkten bijvoorbeeld in de mijnbouw of de staalindustrie.

 

Ahmed Alouani (tweede van rechts) was in 1964 in de Limburgse mijnen gaan werken

Officiële werving en spontane migratie 

Marokkaanse migranten maakten deel uit van de zogenaamde gastarbeidermigratie. Ze werden geworven om werk te doen dat Nederlanders niet langer wilden doen of waarvoor te weinig aanbod was. Het idee was  dat ze na afloop van hun arbeidscontract zouden terugkeren naar Marokko. In tegenstelling tot de Turkse en de Italiaanse gastarbeidermigratie begon de officiële werving van Marokkanen relatief laat. Pas in 1969 sloot Nederland een wervingsakkoord met Marokko. Dat akkoord zou al in 1973 opgeheven worden als gevolg van de oliecrisis en de economische moeilijkheden die daarmee gepaard gingen.

Slechts 4000 Marokkaanse gastarbeiders zijn via die officiële weg gekomen. Zij maakten een bescheiden deel uit van het totale aantal landgenoten dat in 1973 in Nederland woonde. Naast de officiële werving was er een grotere beweging van spontane arbeidsmigratie die al in de vroege jaren 1960 begon. Nederlandse werkgevers wierven Marokkaanse gastarbeiders door een beroep te doen op het sociale netwerk van reeds aanwezige Marokkanen. Terwijl de officiële werving zich voornamelijk richtte op grote steden zoals Agadir, Tetouan en Fes, kwam de spontane migratie vóór 1969 overwegend uit het rurale Rif-gebied en de Sous. De bevolking van deze gebieden had namelijk  zwaar geleden onder het Franse en Spaanse protectoraat (1912-1956) en ging op zoek naar een betere toekomst elders.

Vestiging en gezinshereniging

Zowel de bedrijven als de overheid probeerden jonge, ongehuwde mannen te interesseren om in Nederland te gaan werken. Zij konden samen ondergebracht worden in goedkope pensions en zouden minder druk uitoefenen op de reeds krappe woningmarkt. Marokkaanse arbeiders kwamen voornamelijk terecht in de Limburgse mijnstreek, de industriegebieden rond Twente en grote steden als Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. Daar vonden ze een sociaal netwerk om op terug te vallen en meer dan genoeg werk. In tijden van grote arbeidstekorten hoefden werknemers zich ook zeker niet van alles te laten welgevallen. Als het werk hun tegenstond, namen ze ontslag en probeerden ze het elders.

In 1973 kwam er een plotseling einde aan de werving van Marokkaanse arbeidsmigranten. In tegenstelling tot de verwachtingen van de Nederlandse overheid keerden de meeste ‘gastarbeiders’ niet terug naar Marokko. Daar was de politieke en economische situatie immers zeer instabiel, waardoor de kans op een goede baan klein was. Bovendien hadden de Marokkanen sociale en juridische rechten opgebouwd en een netwerk uitgebouwd in Nederland. Tussen 1973 en 1989 kregen de meeste arbeidsmigranten een arbeids- en verblijfsvergunning en mede daardoor lieten velen van hen  partners en  gezinnen overkomen naar Nederland. Ze vestigden zich vooral in de grote steden, waar ze de meeste kansen hadden op nieuw werk. Alleen sloten in de jaren tachtig veel van de bedrijven waarvoor zij geworven waren hun poorten en kwam de economie in een lange recessie terecht. Bovendien was een deel door het vuile en harde werk arbeidsongeschikt geworden. Veel voormalige gastarbeiders, zowel Marokkanen als Turken, lukte het daardoor niet meer om aan het werk te komen.