Periode

1700-1800

Net zoals in vroegere tijden trok Nederland in de 18de eeuw nog steeds veel migranten aan. Pas in de 19de eeuw nam hun aantal sterk af. Wel veranderden de aard en omvang van de migratie. In de loop van de eeuw zag Nederland het centrum van de internationale handel zich verplaatsen naar Engeland. Daar vond aan het eind van de 18de eeuw de industriële revolutie plaats. Overigens was de Republiek nog steeds welvarend. Bovendien nam de bevolking van de Republiek na 1700 af, waardoor in verschillende economische sectoren arbeidstekorten ontstonden. Verhoudingsgewijs kwamen in de loop van de 18de eeuw migranten meer dan voorheen uit het buurland Duitsland.

De binnenplaats van het Oost-Indisch Huis, Oude Hoogstraat 24

Zweedse soldaten en zeelui bij de V.O.C.

Een kwart tot de helft van de zeelieden, soldaten en andere werknemers die in de 17e en 18e eeuw voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) naar Azië vertrokken, was afkomstig van buiten de Republiek. De V.O.C. had voor haar activiteiten in Europa, maar vooral ook in Azië, veel mensen nodig. In de twee eeuwen van haar bestaan stuurde de compagnie bijna een miljoen mensen overzee. Voor het werk op de schepen en de vestigingen in Azië werden naast Nederlanders daarom veel migranten geworven. Zeelieden werden overwegend gemonsterd in de Scandinavische, Duitse en Zuid-Nederlandse kustgebieden. Soldaten kwamen vaker uit de Europese binnenlanden.

Aanmonstering in Europa

In de Republiek werden zeelieden en soldaten voor de V.O.C. op vaste wervingsdagen aangenomen. Door de vele handelsverbindingen tussen de Republiek en de rest van Europa was het voor ervaren buitenlandse zeelieden niet moeilijk om naar de kust van de Noordzee te komen. Maar ook minder ervaren migranten kwamen naar de Republiek om werk te zoeken. Zogeheten volkhouders speelden op de grote personeelsbehoefte van de V.O.C. en op de onwennigheid van deze nieuwkomers in door zich over de migranten te ontfermen. Ze boden hun onderdak, eten, drinken en vertier op krediet. Op het moment dat de migranten diep in de schulden stonden, hadden zij geen andere keus dan aan te monsteren. De V.O.C. was maar weinig gesteld op deze onervaren werknemers, maar de volkhouders wisten de compagnie te misleiden door bij de keuring ervaren zeelieden en soldaten voor hen in te laten vallen. Bij vertrek bleven deze ervaren toneelspelers thuis en werden de onervaren migranten met het schip meegestuurd.

Leven aan boord

Tijdens het werk en verblijf aan boord van de schepen van de V.O.C. lijkt weinig onderscheid te zijn gemaakt tussen de verschillende Europese zeelieden. Duitsers en Scandinaviërs werkten zij aan zij met Nederlanders en hadden gelijke mogelijkheden om carrière te maken. Aan boord werden de Europese zeevarenden verdeeld in groepen die gezamenlijk hun eten ontvingen (zogeheten bakken) en wacht moesten lopen (ingedeeld in kwartieren). Bij deze verdeling was het beroep of de functie van opvarenden belangrijker dan herkomst of etniciteit. Dit ging niet op voor de Aziatische zeelieden, die in Azië aan de Europese bemanningen werden toegevoegd. Europeanen en Aziaten leefden aan boord in dichte nabijheid van elkaar en verrichtten voor een groot deel hetzelfde werk. Toch hadden zij elk hun eigen leidinggevenden en soms zelfs hun eigen kok. Toen Aziatische zeelieden in de tweede helft van de 18e eeuw door de inzet op de retourreizen ook naar Europa voeren, werden zij tijdens hun verblijf in de Republiek gehuisvest in een aparte omgeving op de werf in Amsterdam.

Gevolgen multiculturele bemanning

De aanwezigheid van zoveel verschillende groepen opvarenden aan boord van de V.O.C.-schepen was niet echt een belangrijke oorzaak van conflicten en onderlinge spanningen. Daarvoor waren de lange duur van een reis, de afzondering op zee en de harde behandeling van het volk verantwoordelijk. Het multiculturele karakter van de bemanning lijkt de V.O.C. weinig te hebben gehinderd in haar activiteiten. De compagnie hield gedurende de twee eeuwen van haar bestaan dan ook vast aan het gebruik van internationale en zelfs interculturele werving van personeel in Europa en Azië. Hieraan kwam een einde met de opheffing van de V.O.C. door oorlog en financieel faillissement aan het einde van de 18e eeuw.

Van
Naar

Schotse regimenten

In de 17de en 18de eeuw waren Schotse regimenten in Nederland gelegerd. De koningin van Engeland had Nederland in 1685 al de beschikking gegeven over 6.000 Engelse soldaten. Door de personele unie die Engeland en Schotland met elkaar sloten in 1603, konden ook Schotse soldaten naar Nederland worden uitgezonden. Zo dienden 13.000 Schotten voor Nederland. 

Van
Naar

Dienstbodes uit Oostenrijk

Tussen 1920 en 1940 kwamen er bijna 200.000 buitenlandse vrouwen naar Nederland om hier als dienstbode te werken. De meesten bleven maar kort en er was een groot verloop, maar op het hoogtepunt begin jaren '30 verbleven er wel 30.000. De grote meerderheid kwam uit Duitsland, een klein deel uit Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië. De Randstad trok de meeste dienstbodes aan. In steden als Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Hilversum woonden grote aantallen Duitse dienstbodes. Zij kwamen naar Nederland omdat Duitsland er na 1918 slecht aan toe was en veel mensen werkloos waren. In Nederland was volop werk voor dienstbodes. Dit beroep was bepaald niet populair onder Nederlandse vrouwen. Zij werkten liever in een fabriek of winkel waar ze meer verdienden en meer vrijheid hadden. Buitenlandse dienstbodes werden daarom met open armen ontvangen. Tienduizenden van hen zijn met Nederlandse mannen getouwd waardoor ze automatisch de Nederlandse nationaliteit kregen en een Nederlandse achternaam, en als immigranten grotendeels onzichtbaar zijn gebleven.

Naar
De binnenplaats van het Oost-Indisch Huis, Oude Hoogstraat 24

Deense soldaten en zeelui bij de V.O.C.

Vanaf de 16de tot de 18de eeuw werkten op de handelsvloot van de Republiek veel buitenlanders. In de twee eeuwen van haar bestaan stuurde de compagnie bijna een miljoen mensen overzee. Een aanzienlijk deel van de buitenlandse zeelieden en soldaten kwam uit Denemarken. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was hun belangrijkste werkgever. Allen kregen een tijdelijk contract, sommigen keerden na afloop terug naar hun land van herkomst. Anderen monsterden voor een tweede keer aan. Maar een flink deel van de mannen overleefde de tocht of het verblijf in de tropen niet. Hoewel de Deense zeelieden en soldaten slechts tijdelijk in de Republiek waren, kwamen ook landgenoten die zich permanent in de Nederlandse steden vestigden. Deze Denen waren vaak weinig welvarend en hadden vaak geen opleiding.

Aanmonstering in Europa

In de Republiek werden zeelieden en soldaten voor de V.O.C. op vaste wervingsdagen aangenomen. Door de vele handelsverbindingen tussen de Republiek en de rest van Europa was het voor ervaren buitenlandse zeelieden niet moeilijk om naar de kust van de Noordzee te komen. Maar ook minder ervaren migranten kwamen naar de Republiek om werk te zoeken. Zogeheten volkhouders speelden op de grote personeelsbehoefte van de V.O.C. en op de onwennigheid van deze nieuwkomers in door zich over de migranten te ontfermen. Ze boden hun onderdak, eten, drinken en vertier op krediet. Op het moment dat de migranten diep in de schulden stonden, hadden zij geen andere keus dan aan te monsteren. De V.O.C. was maar weinig gesteld op deze onervaren werknemers, maar de volkhouders wisten de compagnie te misleiden door bij de keuring ervaren zeelieden en soldaten voor hen in te laten vallen. Bij vertrek bleven deze ervaren toneelspelers thuis en werden de onervaren migranten met het schip meegestuurd.

Leven aan boord

Tijdens het werk en verblijf aan boord van de schepen van de V.O.C. lijkt weinig onderscheid te zijn gemaakt tussen de verschillende Europese zeelieden. Duitsers en Scandinaviërs werkten zij aan zij met Nederlanders en hadden gelijke mogelijkheden om carrière te maken. Aan boord werden de Europese zeevarenden verdeeld in groepen die gezamenlijk hun eten ontvingen (zogeheten bakken) en wacht moesten lopen (ingedeeld in kwartieren). Bij deze verdeling was het beroep of de functie van opvarenden belangrijker dan herkomst of etniciteit. 

Onderlinge verhoudingen Europese opvarenden

Het vermengen van Europese opvarenden betekende niet dat het onderlinge onderscheid nooit werd opgemerkt of geen rol speelde. Door een toenemende behoefte aan personeel werd de V.O.C.  in de loop van de 18e eeuw gedwongen om nog meer buitenlandse zeelieden en soldaten te laten aanmonsteren. Door tijdgenoten werd dit gezien als oorzaak voor een verslechtering in de kwaliteit van het personeel en als reden voor het verval van de compagnie. Toch was de aanwezigheid van zoveel verschillende groepen opvarenden aan boord van de V.O.C.-schepen niet echt een belangrijke oorzaak van conflicten en onderlinge spanningen. Daarvoor waren de lange duur van een reis, de afzondering op zee en de harde behandeling van het volk verantwoordelijk. Het multiculturele karakter van de bemanning lijkt de V.O.C. weinig te hebben gehinderd in haar activiteiten. De compagnie hield gedurende de twee eeuwen van haar bestaan dan ook vast aan het gebruik van internationale en zelfs interculturele werving van personeel in Europa en Azië. Hieraan kwam een einde met de opheffing van de V.O.C. door oorlog en financieel faillissement aan het einde van de 18e eeuw.

Naar

Griekse studenten en handelaren

De eerste Grieken die naar Nederland kwamen waren geestelijken die in de 17e eeuw aan de universiteit van Leiden gingen studeren. In de loop van de 18e eeuw vestigden zich ook Griekse handelaren in Amsterdam. Inwoners van Smyrna (Klein-Azië) richtten hier en in andere West-Europese steden handelshuizen op om Europese producten te kopen en oosterse producten te verkopen.

Periode
Naar

Asjkenazisch Joden uit de Baltische Staten

In de 18e eeuw kwamen nog steeds veel vluchtelingen naar de Republiek. Halverwege de achttiende eeuw waren al tienduizend Asjkenazische Joden uit Duitsland, Polen en Rusland in Nederland. Tussen 1750 en 1800 liep dat aantal op tot twintigduizend. Zij vertrokken naar Nederland omdat zij vervolgd werden, maar ook economische motieven speelden een rol. Joden waren van bijna alle beroepen uitgesloten en waren daardoor gedwongen via ambulante handel aan de kost komen. Integratie na twee of meer generaties was weliswaar de regel, maar betekende niet noodzakelijkerwijs maatschappelijk succes, zoals bij de joden die tot 1796 bij wet van de meeste banen waren uitgesloten en grotendeels tot de armsten behoorden.

Periode
Naar

Noorse soldaten en zeelui bij de V.O.C.

Een kwart tot de helft van de zeelieden, soldaten en andere werknemers die in de 17e en 18e eeuw voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) naar Azië vertrokken, was afkomstig van buiten de Republiek. De V.O.C. had voor haar activiteiten in Europa, maar vooral ook in Azië, veel mensen nodig. In de twee eeuwen van haar bestaan stuurde de compagnie bijna een miljoen mensen overzee. Voor het werk op de schepen en de vestigingen in Azië werden naast Nederlanders daarom veel migranten geworven. Zeelieden werden overwegend gemonsterd in de Scandinavische, Duitse en Zuid-Nederlandse kustgebieden. Soldaten kwamen vaker uit de Europese binnenlanden.

Aanmonstering in Europa

In de Republiek werden zeelieden en soldaten voor de V.O.C. op vaste wervingsdagen aangenomen. Door de vele handelsverbindingen tussen de Republiek en de rest van Europa was het voor ervaren buitenlandse zeelieden niet moeilijk om naar de kust van de Noordzee te komen. Maar ook minder ervaren migranten kwamen naar de Republiek om werk te zoeken. Zogeheten volkhouders speelden op de grote personeelsbehoefte van de V.O.C. en op de onwennigheid van deze nieuwkomers in door zich over de migranten te ontfermen. Ze boden hun onderdak, eten, drinken en vertier op krediet. Op het moment dat de migranten diep in de schulden stonden, hadden zij geen andere keus dan aan te monsteren. De V.O.C. was maar weinig gesteld op deze onervaren werknemers, maar de volkhouders wisten de compagnie te misleiden door bij de keuring ervaren zeelieden en soldaten voor hen in te laten vallen. Bij vertrek bleven deze ervaren toneelspelers thuis en werden de onervaren migranten met het schip meegestuurd.

Leven aan boord

Tijdens het werk en verblijf aan boord van de schepen van de V.O.C. lijkt weinig onderscheid te zijn gemaakt tussen de verschillende Europese zeelieden. Duitsers en Scandinaviërs werkten zij aan zij met Nederlanders en hadden gelijke mogelijkheden om carrière te maken. Aan boord werden de Europese zeevarenden verdeeld in groepen die gezamenlijk hun eten ontvingen (zogeheten bakken) en wacht moesten lopen (ingedeeld in kwartieren). Bij deze verdeling was het beroep of de functie van opvarenden belangrijker dan herkomst of etniciteit. Dit ging niet op voor de Aziatische zeelieden, die in Azië aan de Europese bemanningen werden toegevoegd. Europeanen en Aziaten leefden aan boord in dichte nabijheid van elkaar en verrichtten voor een groot deel hetzelfde werk. Toch hadden zij elk hun eigen leidinggevenden en soms zelfs hun eigen kok. Toen Aziatische zeelieden in de tweede helft van de 18e eeuw door de inzet op de retourreizen ook naar Europa voeren, werden zij tijdens hun verblijf in de Republiek gehuisvest in een aparte omgeving op de werf in Amsterdam.

Gevolgen multiculturele bemanning

De aanwezigheid van zoveel verschillende groepen opvarenden aan boord van de V.O.C.-schepen was niet echt een belangrijke oorzaak van conflicten en onderlinge spanningen. Daarvoor waren de lange duur van een reis, de afzondering op zee en de harde behandeling van het volk verantwoordelijk. Het multiculturele karakter van de bemanning lijkt de V.O.C. weinig te hebben gehinderd in haar activiteiten. De compagnie hield gedurende de twee eeuwen van haar bestaan dan ook vast aan het gebruik van internationale en zelfs interculturele werving van personeel in Europa en Azië. Hieraan kwam een einde met de opheffing van de V.O.C. door oorlog en financieel faillissement aan het einde van de 18e eeuw.

Van
Naar

Pendelmigratie tussen Nederland en Suriname

In de koloniale periode vond veel pendelmigratie plaats tussen Suriname en het moederland Nederland. Tot de 19de eeuw vertrokken Nederlandse plantagehouders en bestuursfunctionarissen tijdelijk naar Suriname. Tijdens hun verblijf in de kolonie hadden bestuurders recht op enkele maanden verlof in Nederland. Zij reisden dan in familieverband naar Nederland, vaak in gezelschap van slaven en soms zelfs ex-slaven of Indianen. Zij gingen niet altijd terug naar Suriname. Toen in de 19de eeuw de plantagelandbouw in een crisis raakte, keerden steeds meer Nederlandse plantagehouders terug naar Nederland. Surinaamse joden en kleurlingen namen hun banen over. Ook zij kwamen regelmatig op verlof in Nederland. Nederlandse bestuurders bleven pendelen. Daarnaast maakte een aantal missionarissen de oversteek naar Suriname. Dit waren katholieken en Hernhutters. In de 20ste eeuw keerden niet meer alle migranten terug naar Suriname na hun verlofperiode. Sommigen besloten permanent in Nederland te blijven. Ondertussen klommen Surinamers van Indiase en Indonesische afkomst op in de Surinaamse samenleving. Ook sommigen van hen vertrokken naar Nederland. Gedurende de eerste helft van 20ste eeuw groeide het aantal Surinamers in Nederland gestaag. Na de Tweede Wereldoorlog nam hun aantal snel toe.

Naar

Duitse soldaten en zeelieden bij de V.O.C.

Een kwart tot de helft van de zeelieden, soldaten en andere werknemers die in de 17e en 18e eeuw voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) naar Azië vertrokken, was afkomstig van buiten de Republiek. De V.O.C. had voor haar activiteiten in Europa, maar vooral ook in Azië, veel mensen nodig. In de twee eeuwen van haar bestaan stuurde de compagnie bijna een miljoen mensen overzee. Voor het werk op de schepen en de vestigingen in Azië werden naast Nederlanders daarom veel migranten geworven. Zeelieden werden overwegend gemonsterd in de Scandinavische, Duitse en Zuid-Nederlandse kustgebieden. Soldaten kwamen vaker uit de Europese binnenlanden.

Aanmonstering in Europa

In de Republiek werden zeelieden en soldaten voor de V.O.C. op vaste wervingsdagen aangenomen. Door de vele handelsverbindingen tussen de Republiek en de rest van Europa was het voor ervaren buitenlandse zeelieden niet moeilijk om naar de kust van de Noordzee te komen. Maar ook minder ervaren migranten kwamen naar de Republiek om werk te zoeken. Zogeheten volkhouders speelden op de grote personeelsbehoefte van de V.O.C. en op de onwennigheid van deze nieuwkomers in door zich over de migranten te ontfermen. Ze boden hun onderdak, eten, drinken en vertier op krediet. Op het moment dat de migranten diep in de schulden stonden, hadden zij geen andere keus dan aan te monsteren. De V.O.C. was maar weinig gesteld op deze onervaren werknemers, maar de volkhouders wisten de compagnie te misleiden door bij de keuring ervaren zeelieden en soldaten voor hen in te laten vallen. Bij vertrek bleven deze ervaren toneelspelers thuis en werden de onervaren migranten met het schip meegestuurd.

Leven aan boord

Tijdens het werk en verblijf aan boord van de schepen van de V.O.C. lijkt weinig onderscheid te zijn gemaakt tussen de verschillende Europese zeelieden. Duitsers en Scandinaviërs werkten zij aan zij met Nederlanders en hadden gelijke mogelijkheden om carrière te maken. Aan boord werden de Europese zeevarenden verdeeld in groepen die gezamenlijk hun eten ontvingen (zogeheten bakken) en wacht moesten lopen (ingedeeld in kwartieren). Bij deze verdeling was het beroep of de functie van opvarenden belangrijker dan herkomst of etniciteit. 

Het vermengen van Europese opvarenden betekende niet dat het onderlinge onderscheid nooit werd opgemerkt of geen rol speelde. Door een toenemende behoefte aan personeel werd de V.O.C.  in de loop van de 18e eeuw gedwongen om nog meer buitenlandse zeelieden en soldaten te laten aanmonsteren. Door tijdgenoten werd dit gezien als oorzaak voor een verslechtering in de kwaliteit van het personeel en als reden voor het verval van de compagnie. Een interessant voorval in dit opzicht is de muiterij aan boord van de Nijenburg onderweg naar Azië in 1763. Een aantal, voornamelijk Duitse zeelieden, kwam destijds in opstand. Ontevreden over de harde behandeling, het onderdrukken van (rooms-katholieke) religieuze uitingen en hun onvrijwillige aanmonstering bij de V.O.C. keerden zij zich tegen de voornamelijk Nederlandse (onder)officieren. In de Republiek bleef de muiterij niet onopgemerkt en gaf zij zelfs aanleiding tot expliciet anti-Duitse rijmelarijen. Eén liedje bezong de bemanning van de Nijenburg op een weinig positieve manier: ‘Van Duytzers Mof en Poep bemand; Zag men het yver vuur ontbranden; Van menig snoode Dwingeland: Zij zaem gerot met groote hoopen; Hebben met ysselijk geweld; Het schip zoo dadelijk afgeloopen; Zo als ons de Courant vermeld.’

Gevolgen multiculturele bemanning

De aanwezigheid van zoveel verschillende groepen opvarenden aan boord van de V.O.C.-schepen was niet echt een belangrijke oorzaak van conflicten en onderlinge spanningen. Daarvoor waren de lange duur van een reis, de afzondering op zee en de harde behandeling van het volk verantwoordelijk. Het multiculturele karakter van de bemanning lijkt de V.O.C. weinig te hebben gehinderd in haar activiteiten. De compagnie hield gedurende de twee eeuwen van haar bestaan dan ook vast aan het gebruik van internationale en zelfs interculturele werving van personeel in Europa en Azië. Hieraan kwam een einde met de opheffing van de V.O.C. door oorlog en financieel failissement aan het einde

Van
Naar

Asjkenazische Joden uit Rusland

In de 18e eeuw kwamen nog steeds veel vluchtelingen naar de Republiek. Halverwege de achttiende eeuw waren al tienduizend Asjkenazische Joden uit Duitsland, Polen en Rusland in Nederland. Tussen 1750 en 1800 liep dat aantal op tot twintigduizend. Zij vertrokken naar Nederland omdat zij vervolgd werden, maar ook economische motieven speelden een rol. Joden waren van bijna alle beroepen uitgesloten en waren daardoor gedwongen via ambulante handel aan de kost komen. Integratie na twee of meer generaties was weliswaar de regel, maar betekende niet noodzakelijkerwijs maatschappelijk succes, zoals bij de joden die tot 1796 bij wet van de meeste banen waren uitgesloten en grotendeels tot de armsten behoorden.

Periode
Van
Naar

Asjkenazische Joden uit Polen

In de 18e eeuw kwamen nog steeds veel vluchtelingen naar de Republiek. Halverwege de achttiende eeuw waren al tienduizend Asjkenazische Joden uit Duitsland, Polen en Rusland in Nederland. Tussen 1750 en 1800 liep dat aantal op tot twintigduizend. Zij vertrokken naar Nederland omdat zij vervolgd werden, maar ook economische motieven speelden een rol. Joden waren van bijna alle beroepen uitgesloten en waren daardoor gedwongen via ambulante handel aan de kost komen. Integratie na twee of meer generaties was weliswaar de regel, maar betekende niet noodzakelijkerwijs maatschappelijk succes, zoals bij de joden die tot 1796 bij wet van de meeste banen waren uitgesloten en grotendeels tot de armsten behoorden.

Periode
Van
Naar
Gezicht vanaf de Uilenburgerstraat naar de Uilenburgersteeg en Houtkopersdwarsstraat. Links en rechts vooraan de bebouwing van de Joden Houttuinen

Asjkenazische Joden uit Duitsland

In de 18e eeuw kwamen nog steeds veel vluchtelingen naar de Republiek. Halverwege de achttiende eeuw waren al tienduizend Asjkenazische Joden uit Duitsland, Polen en Rusland in Nederland. Tussen 1750 en 1800 liep dat aantal op tot twintigduizend. Zij vertrokken naar Nederland omdat zij vervolgd werden, maar ook economische motieven speelden een rol. Joden waren van bijna alle beroepen uitgesloten en waren daardoor gedwongen via ambulante handel aan de kost komen. Integratie na twee of meer generaties was weliswaar de regel, maar betekende niet noodzakelijkerwijs maatschappelijk succes, zoals bij de joden die tot 1796 bij wet van de meeste banen waren uitgesloten en grotendeels tot de armsten behoorden.

Periode
Van
Naar