Periode

1945-heden

Het aantal migranten in Nederland nam in de tweede helft van de 20ste eeuw sterk toe. Aan het eind van de eeuw lag het aandeel van migranten in de bevolking zelfs weer op het niveau van de Republiek in de zeventiende eeuw. Uit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog verrees een zeer welvarend Nederland, dat veel migranten aantrok. De migranten kwamen uit andere landen dan in vroegere perioden. Weliswaar vormden Duitsers, net als voorheen, lange tijd de belangrijkste groep migranten, maar na 1960 vormde hun aantal nog maar een fractie van de grote groep vreemdelingen in Nederland. De economische groei in het Westen trok veel arbeidsmigranten aan. Zij kwamen eerst overwegend uit Europese landen, daarna van buiten Europa. Goedkope en makkelijke transportverbindingen droegen hieraan bij. Door de onafhankelijkheid van de koloniën in Oost en West kwamen veel migranten uit die delen van de wereld naar Nederland. Politieke vluchtelingen kwamen eveneens uit alle delen van de wereld. De ontwikkeling en uitbreiding van de Europese Unie leidden tot de komst van inwoners van andere lidstaten.

Kosovaarse vluchtelingen

Na het oplaaiende geweld in Kosovo in 1998 en de daaropvolgende NAVO-bombardementen in 1999 kwam er een tweede grote vluchtelingenstroom uit voormalig Joegoslavië op gang. De Nederlandse regering zette sterk in op een verdeelsleutel voor de opvang van vluchtelingen op Europees niveau. Nederland, Duitsland en Oostenrijk stelden voor om een tijdelijke verblijfsstatus te geven aan de Kosovaarse Albanezen, terwijl landen als Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië daar fel tegen gekant waren. Uiteindelijk kwam er in 1999 een evacuatieprogramma tot stand waarmee 92.000 Kosovaarse vluchtelingen in verschillende Europese landen werden ondergebracht. De omstandigheden waaronder deze vluchtelingen werden opgevangen verschilden per land. In sommige landen kregen vluchtelingen weliswaar een tijdelijke verblijfsvergunning, maar hadden daarmee wél de mogelijkheid om te werken (Noorwegen). In Duitsland bijvoorbeeld werd het vluchtelingen niet toegestaan om te werken. De Nederlandse regering was bereid om 2000 Kosovaarse vluchtelingen tijdelijk op te nemen. Anderen moesten nog langer wachten: tussen 2007-2009 kregen ruim 3000 vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië alsnog een pardonvergunning.

Periode
Van
Naar
Demonstratie Koerden in Den Haag tegen gebruik gifgas demonstranten

Koerden uit Turkije

Vanaf midden jaren '60 verlieten Turkse Koerden Oost-Turkije om in Nederland als gastarbeider aan de slag te gaan. Nog altijd wonen zij vooral in die gebieden waar in de jaren '60 en '70 arbeidsintensieve industrie geconcentreerd was, namelijk Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en de steden in Twente en Midden-Brabant. Nadat het niet meer mogelijk was als gastarbeider tot Nederland toegelaten te worden, vroegen honderden Koerden asiel aan. Zij stelden dat het in Turkije onmogelijk was hun cultuur uit te dragen. De problemen namen toe nadat de Koerdische arbeiderspartij PKK in 1984 de Turkse Staat de oorlog verklaarde. Het geweld tussen de PKK en de Turkse staat leidde tot de verwoesting van veel dorpen en duizenden Koerden werden gedwongen te vluchten. De Nederlandse staat erkende niet dat Koerden vluchtelingen waren omdat zij werden gediscrimineerd. Dit juridische geschil mondde uit in ellenlange juridische procedures. Bekend zijn de hongerstakende Koerdische dienstweigeraars. Ondanks veel protest werd een enkeling toch uitgezet. De in Nederland wonende Koerden leggen niet alleen de nadruk op de Koerdische cultuur, maar zij zijn ook in de politiek actief. In 1995 richtten politiek betrokken Koerden het Koerdische Parlement in Ballingschap op.

Periode
Van
Naar

Arbeidsmigranten van Curacao

In de jaren '50 kampten de Antillen nauwelijks met werkloosheid en waren de lonen hoog, dankzij de olieindustrie op Aruba en Curaçao. Een ongeschoolde arbeider verdiende op de Antillen ongeveer anderhalf keer zoveel als in Nederland. Dat trok dus immigranten. Maar rond 1960 moesten de olieraffinaderijen hun bestand van lager en ongeschoold personeel sterk inkrimpen. De Antilliaanse regering probeerde de gevolgen voor de werkgelegenheid op te vangen door arbeidsmigratie naar Nederland te bevorderen. Hierdoor kwamen tussen 1963 en 1967 in totaal ongeveer 2500 Antillianen, vooral van Curaçao, naar Nederland. Zij kwamen te werken bij bedrijven als Fokker, Philips en Werkspoor. Vrouwelijke Antilliaanse arbeidsmigranten kwamen vooral in de gezondheidszorg terecht. Door de sluiting van de Shell-raffinaderijen in 1985 nam de armoede op de Antillen sterk toe. Ook als gevolg van bezuinigingen bij de Antilliaanse overheid volgde eind jaren '90 een tweede grote emigratiegolf naar Nederland.

Periode
Van
Naar

Arbeidsmigranten van Aruba

In de jaren '50 kampten de Antillen nauwelijks met werkloosheid en waren de lonen hoog, dankzij de olieindustrie op Aruba en Curaçao. Een ongeschoolde arbeider verdiende op de Antillen ongeveer anderhalf keer zoveel als in Nederland. Dat trok dus immigranten. Maar rond 1960 moesten de olieraffinaderijen hun bestand van lager en ongeschoold personeel sterk inkrimpen. De Antilliaanse regering probeerde de gevolgen voor de werkgelegenheid op te vangen door arbeidsmigratie naar Nederland te bevorderen. Hierdoor kwamen tussen 1963 en 1967 in totaal ongeveer 2500 Antillianen, vooral van Curaçao, naar Nederland. Zij kwamen te werken bij bedrijven als Fokker, Philips en Werkspoor. Vrouwelijke Antilliaanse arbeidsmigranten kwamen vooral in de gezondheidszorg terecht. Door de sluiting van de Shell-raffinaderijen in 1985 nam de armoede op de Antillen sterk toe. Ook als gevolg van bezuinigingen bij de Antilliaanse overheid volgde eind jaren '90 een tweede grote emigratiegolf naar Nederland.

Periode
Van
Naar

Iraanse vluchtelingen

Er wonen ongeveer 30.000 Iraniërs in Nederland. Veruit de meesten van hen kwamen als gevolg van de Islamitische Revolutie van 1979. In de plaats van de sjah Mohammad Reza Pahlavi kwam de ayatollah Ruhollah Khomeini aan de macht. Het bewind van Khomeini leidde tot een strenge vervolging van andersdenkenden: intellectuelen, linkse activisten, Koerden en religieuze minderheden. Velen van hen vluchtten en een deel kwam in Nederland terecht.

Periode
Van
Naar
De bewoners van Pension Van Eik in Haarlem

Indische Nederlanders

Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta in Nederlands-Indië de republiek Indonesia uit, terwijl het toen officieel nog een kolonie was. Dat leidde tot koortsachtig politiek overleg en een aantal bloedige militaire acties. Op 27 december 1949 werd Indonesië officieel onafhankelijk. Er volgde een lang proces van losmaking, tot eind jaren zestig. In die kwarteeuw verlieten meer dan 300.000 Nederlanders de voormalige kolonie om zich in Nederland te vestigen. Het ging om Nederlanders van uitsluitend Europese afkomst én om Nederlanders van gemengd Europees-Aziatische afkomst - in de koloniale tijd Indo’s geheten. Zij behoorden tot verschillende categorieën, met uiteenlopende achtergronden. De eerste categorie repatrieerde naar het vaderland, dus keerde letterlijk terug na een lang verblijf in de kolonie. De tweede categorie werd als Nederlander in de kolonie geboren, maar had nooit eerder in het vaderland overzee gewoond. De derde categorie was Indonesisch staatsburger geworden, warga negara, maar kreeg daar later spijt van. Deze zogeheten spijtoptanten namen alsnog de boot – of het vliegtuig – naar het Westen. In de loop van de naoorlogse jaren is de term ‘Indische Nederlander’ ingeburgerd geraakt voor alle migranten die na de oorlog van Indië, dan wel Indonesië naar Nederland zijn gekomen.

Indische organisaties

Indische Nederlanders kwamen er vaak pas in Nederland achter hoe Indisch ze eigenlijk waren. In ieder geval hadden ze andere voorkeuren - zeker op het gebied van voedsel, muziek en mode - en hielden ze er andere manieren van omgang op na dan menig ‘Hollander’ om hen heen. Zij voelden zich dan ook sterk op elkaar aangewezen, wat al in een vroeg stadium tot de oprichting van belangenorganisaties leidde. Na de capitulatie van de Japanners kwam uit eigen gelederen de NIBEG voort, de Nederlands-Indische Bond van Ex-krijgsgevangenen en -Geïnterneerden. Deze particuliere organisatie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de opvang van Indische landgenoten. De NIBEG bemiddelde tevens bij het vinden van woonruimte en vertegenwoordigde de Indische groep bij onderhandelingen met de overheid. Andere belangrijke pleitbezorgers van het eerste uur waren het Centraal Bureau voor de Verzorging van Oorlogsslachtoffers (tot 1949), de Stichting Nederland Helpt Indië en bovenal de Stichting Pelita. De laatste organisatie zet zich al vijfenzestig jaar in voor de Indische groep. Op het vlak van materiële en geestelijke steun, maar ook op dat van maatschappelijke zorg. Om de uitvoering van haar beleid te structureren richtte de overheid zelf begin jaren vijftig een Centraal Comité op, het CCKP, dat bestond uit een bundeling van de initiatieven van Kerkelijke en Particuliere organisaties. Al snel ontpopte dit comité zich als een krachtig pleitbezorger voor de belangen van repatrianten. Die taak bleef zij vervullen tot er eind jaren zestig een eind kwam aan het officiële overheidsbeleid voor repatrianten.

Evacués in Nederland (1945-1949)

In de eerste periode, dus tot aan de onafhankelijkheid van Indonesië, vertrokken ruim 100.000 mensen uit Indië. Zij kwamen naar Nederland om te recupereren, d.w.z. bij te komen van de ontberingen tijdens de Japanse bezetting. De overheid beschouwde hen als oorlogsslachtoffers en ontwikkelde een speciaal opvangprogramma. Iedereen ging ervan uit dat zij slechts tijdelijk in Nederland zouden blijven. De samenleving kampte met een tekort aan woningen, werk, levensmiddelen en goederen. Maar Indische evacués werden niet aan hun lot overgelaten. Zij kregen zelfs een verhoogd rantsoen voedingsmiddelen, extra brandstof en voor drie maanden een gegarandeerde uitkering. Ook verleende het Rode Kruis op grote schaal hulp en zorgde het comité Nederland Helpt Indië er bij aankomst voor dat iedereen een pakket met dekens, beddengoed, toiletartikelen en andere eerste levensbehoeften kreeg. Vele Nederlanders hebben in die eerste periode hun huis spontaan opengesteld voor Indische vluchtelingen zonder opvangadres. Door de onzekere toestand in de kolonie en de naderende onafhankelijkheid van Indonesië kozen de evacués al snel eieren voor hun geld. Niet meer dan 30.000 mensen zijn na de officiële herstelperiode teruggekeerd naar de Oost, om in een latere fase trouwens opnieuw naar Nederland te vertrekken.

Terugkerende landgenoten (1950-1968)

In de twintig jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië vertrokken ruim 200.000 Nederlanders uit de Oost. Zij werden gezien als landgenoten die zich weer in het vaderland vestigden. Dat verklaart het officiële gebruik van de term ‘repatriant’. Het ging inderdaad om Nederlanders, maar ongeveer tweederde van hen kwam ter wereld in Indië. Zij hadden zich ginds tot een aparte loot aan de Nederlandse stam ontwikkeld en voelden zich niet perse migrant. Intussen verschilde hun leefstijl, mentaliteit, culturele oriëntatie en sociale omgangsvormen aanzienlijk van die in het naoorlogse vaderland. Indische Nederlanders hadden bovendien een andere oorlog meegemaakt, gevolgd door vier lange jaren van revolutie. Het anderszijn gold nog sterker voor de 30.000 personen die Indonesisch staatsburger waren geworden, de warga negara. Hun positie verslechterde aanzienlijk door de schermutselingen over het bezit van Nieuw-Guinea. Indonesië vond historische rechten te kunnen doen gelden op dit laatste overzeese gebiedsdeel van Nederland. Mede door internationale druk van de VS vond in 1962 metterdaad een overdracht plaats. De verhoudingen waren toen echter al zozeer verstoord, dat weinigen met een Nederlands verleden nog een toekomst voor zichzelf zagen weggelegd in de archipel. De dekolonisatie verliep dus in fasen, vandaar dat er tot eind jaren zestig nog migranten met een koloniale achtergrond naar Nederland bleven komen.

Beleid voor repatrianten

In 1952 werd het Ministerie van Maatschappelijke Zorg opgericht, een unicum in Europa. Het kreeg onder meer als taak de overkomst, opvang en integratie van repatrianten te verzorgen. Op de burelen werd aanvankelijk getwijfeld over het vermogen tot aanpassing van mensen die sterk op Indonesië waren georiënteerd. Wie in Nederland niet over familie, werk of huisvesting beschikte, viel voor hen in de categorie ‘Oosterse Nederlanders’. Maar de overheid kon er uiteindelijk niet omheen, dat elke Europese onderdaan van de voormalige kolonie recht had op een Nederlandse verblijfstitel. Als politieke vluchtelingen konden zij bovendien een beroep doen op allerlei voorzieningen in het vaderland overzee. Bij de opvang werd gebruikgemaakt van hotels, contractpensions en aparte kampen. De repatrianten kregen verder voorrang bij het toekennen van een zelfstandige woning. Ook kwam er extra begeleiding bij het vinden van een baan, apart onderwijs voor jongeren en een soort vroege inburgeringcursussen. Tot eind jaren zestig heeft de overheid een landelijk gespreid beleid gevoerd voor de opvang en integratie van Indische Nederlanders. Anders dan tegenwoordig was ‘assimilatie’ daarbij de norm. Tot welke spanningen dat kon leiden, valt te lezen in de verhalen over Tjalie Robinson.

Een eigen geschiedschrijving

In de naoorlogse geschiedenis van de Indische gemeenschap keren drie thema’s steeds terug: onbegrip, doorgesneden banden met het oude Indië, en de oorlog. Onbegrip over het feit dat Nederland zich na de onafhankelijkheid van Indonesië zo snel afwendde van zijn koloniale verleden, waardoor er een sluier kwam te liggen over de alledaagse geschiedenis van Indische landgenoten. Daarmee werden zij ook zelf afgesneden van hun herinneringen aan de vooroorlogse tijd, wat hen de karakterisering heeft opgeleverd van een heimweegeneratie. Wat de Japanse bezetting betreft, de belangstelling daarvoor is in Nederland pas laat op gang gekomen. Dat geldt zeker voor de gebrekkige financiële compensatie van overheidswege voor de geleden oorlogsschade – en niet uitbetaalde salarissen en pensioenen. Nadat een gefrustreerde man in augustus 1991, tijdens een plechtigheid bij het herdenkingsmonument, een ei had gegooid naar premier Ruud Lubbers, werd in allerijl een Indisch Platform opgericht. Voor het eerst sinds zijn komst naar Nederland had de Indische groep toen een officieel orgaan om regelmatig met het kabinet van gedachten te wisselen over haar wensen en noden. Daaruit is onder meer Het Indisch Gebaar voortgekomen, een individuele uitkering voor het doorstane oorlogsleed en de als zakelijk ervaren wijze waarop de Nederlandse overheid daarmee zou zijn omgegaan. Ook kwam er een reeks historische studies op gang over Indische Nederlanders door de eeuwen heen. Al die initiatieven hebben geleid tot een zichtbaarder aandeel van het Indische in het Nederlandse geschiedverhaal.

Periode
Naar
Demonstrantie van in ons land wonende Chilenen voor Chileense ambassade uit solidariteit in hongerstaking zijn Chileense vrouwen in Santiago

Chileense vluchtelingen (na 1973)

Chileense vluchtelingen kwamen naar Nederland na de militaire staatsgreep in Chili op 11 september 1973. Het dramatische verloop van de staatsgreep, waarbij de democratisch gekozen sociaaldemocratische president Allende door de militaire junta aan de kant werd gezet, werd door de Nederlanders via de televisie gevolgd. Linkse studenten vluchtten de bergen in en werden later door Nederlandse paters naar de Nederlandse ambassade geloodst. Premier Den Uyl nodigde 150 vluchtelingen uit om naar Nederland te komen. Eenmaal in Nederland hielden veel van hen lezingen in het hele land. Ze volgden geen lessen Nederlands, maar gaven Spaans aan Nederlandse vrouwen. Ze hoopten spoedig naar Chili te kunnen terugkeren, en toen dat niet lukte hadden ze het gevoel hun strijdmakkers in de steek te hebben gelaten. Andere vluchtelingen kwamen niet op uitnodiging, maar via allerlei omwegen op eigen gelegenheid. De Chileense vluchtelingen zagen hun verblijf in Nederland, zoals dat gold voor veel andere vluchtelingen, als tijdelijk. De Chileense vluchtelingen werden centraal opgevangen. In de opvangcentra heerste grote verdeeldheid tussen groepen Chilenen met verschillende achtergrond. Van de ruim tweeduizend vluchtelingen keerde na verloop van tijd ruim de helft terug naar hun land.

Periode
Van
Naar

Angolese vluchtelingen

Angola was tot 1975 een kolonie van Portugal. De Angolezen spreken daarom veelal Portugees en zijn deels katholiek. Als gevolg van een reeks van oorlogen ontvluchtten 4 miljoen Angolezen (een derde deel van de bevolking) Angola. Onder deze vluchtelingen waren veel kinderen. Een deel van hen vluchtte als alleen reizende minderjarige (AMA's).
In Nederland wonen ongeveer 10.000 Angolezen. Ze hebben gedeeltelijk aansluiting gezocht bij de Portugeestalige kerken, die eerder door migranten uit Portugal zijn opgezet. 

Periode
Van
Naar